Categoriearchief: Berkel

Een zilvermijn te Lochem in 1598

Dat Lochem ‘diamanten’ had wisten we al, maar in het jaar 1598 kreeg de Lochemse wachtmeester, François Ballochi, van het Hof van Gelderland een ‘acte van de eerste inventie’, een patent voor de (uit)vinding van zilver in de omgeving van Lochem.

Goud- en zilvermijn bij Lochum.
Francois Balochy, wagtmeester te Lochem, in den Raad praesenterende een doos met een aardmijn van goud ende zilver, die hij zeide gevonden te hebben omtrent Lochem, met attest van den gezworen Munsterschen waerdyn, dat daarvan een proef gemaakt en bevonden heeft in 100 pond 25 lood zilver; hebbende ook eenige soorten van die aarde aan de muntmeester deser landschap gezonden om te proberen. Verzoekende dat dit alles te boek moge worden gebragt en hem verleent een acte van de eerste inventie en praesentatie. Is geaccordeert, 12 july 1598.

Ballochi had naam gemaakt als bevelhebber van het Staatse garnizoen in Lochem, dat in 1590 het verraad van Lochem door in hooiwagens verstopte Spaanse soldaten in de kiem wist te smoren. Hij was in de jaren ’90 op economisch terrein ook actief door de verbetering van de Berkel te stimuleren ten behoeve van de bevaarbaarheid. Daartoe overlegde hij ook met de regering van Münster, onder wier gezag de nabij gelegen Heerlijkheid Borculo op dat moment nog viel. De aanwezigheid van Münsterse functionarissen in het nabijgelegen Borculo, verklaart ook de betrokkenheid van een van hen bij het testen van de zilveraarde.

De haken in het Borculose stadswapen

Plaatje van het Borculose gemeentewapen in het in 1924 door de firma Kofiie-Hag uitgegeven album 'Nederlandsche gemeentewapens'.
Plaatje van het Borculose gemeentewapen in het in 1924 door de firma Kofiie-Hag uitgegeven album ‘Nederlandsche gemeentewapens’.

Op de Bredevoortse boekenmarkt vond ik het door de firma Koffie-Hag in 1924 uitgegeven album Nederlandsche gemeentewapens. Daarin was ook een wat merkwaardig plaatje van het gemeentewapen van Borculo afgedrukt, met knoppen aan de uiteinden van de zgn. scheepshaken. Al eerder had ik deze gezien in het in steen uitgehouwen gemeentewapen in het Huis der Provincie van Gelderland, dat in 1954 voltooid werd. Die knoppen horen beslist niet thuis in het Borculose wapen, zoals ik verderop duidelijk zal maken. In een in het zelfde jaar door de tabaksververij Herms Oldenkott en Zoonen uitgegeven wapenalbum, wordt overigens wel het juiste wapen afgebeeld (al valt op de kleur nog wel af te dingen). Sinds enige tijd is het mogelijk een beter beeld van de geschiedenis van het Borculose stadswapen en latere gemeentewapen te krijgen. Het Gelders Archief heeft foto’s van een groot deel van de zegels in het archief van de Heren van Borculo op de website geplaatst. Daaronder ook vier foto’s van afdrukken van het stadszegel van Borculo uit de jaren 1409-1538. Duidelijk herkenbaar op die zegels zijn de drie bollen, die afkomstig zijn uit het wapen van de Heren van Borculo uit de Huizen Van Borculo en Bronckhorst-Borculo. Ook de haken zijn goed herkenbaar en op het zegel uit 1409 duidelijk zonder knoppen. Zoals vaak bij de oudere wapens, wordt aanvankelijk alleen een spits toelopend schild (kenmerkend voor de middeleeuwen)  met symbolen afgebeeld. Pas later kwamen daar versieringen omheen.

Wapen van de gemeente Borculo in het 'Wapen Album' van de firma Oldenkott (1924).
Wapen van de gemeente Borculo in het ‘Wapen Album’ van de firma Oldenkott (1924).

Zo ook in Borculo, waar het wapen eerst in de eerste helft van  de zeventiende eeuw gedekt werd door een gesloten helm met randversieringen.
Op 20 juli 1816 bevestigde de Hoge Raad van Adel de gemeente in het bezit van het wapen.[1] Het werd als volgt omschreven: “Van lazuur [= de heraldische benaming voor de kleur blauw], beladen met twee scheepshaken staande en sautoir [kruiselings] en vergezeld van drie ballen twee op zijde en een en pointe [aan de spits], alles van goud”.

Wapen van Heer Hendrik van Borculo in de Heraut Gelre (ca. 1370). De kleurstelling was al terug te vinden in het Needse gemeentewapen en sinds 2005 ook in het Berkellandse wapen.
Wapen van Heer Hendrik van Borculo in de Heraut Gelre (ca. 1370). De kleurstelling was al terug te vinden in het Needse gemeentewapen en sinds 2005 ook in het Berkellandse wapen.

Dat het wapen vrijwel identiek is aan het tot dan toe gevoerde stadszegel, lijdt geen twijfel, evenmin dat het voor een groot deel ontleend is aan het wapen van de Heren van Borculo. In de Kroniek van Jan van Heelu werd het wapen van Hendrik III van Borculo, die in 1288 bij de slag bij Worringen als bondgenoot van graaf Reinald I van Gelre sneuvelde, als volgt omschreven: ‘… ene baniere van goude, daer waren in drie coken root’. Het banier van ‘goud’ werd in 1816 een schild van lazuur, terwijl de drie rode ‘ballen’ of bollen in 1816 ‘goud’ werden. Maar de Hoge Raad was in 1816 ook niet bekend met de beschrijving uit 1288.

Meer problemen leveren de ‘scheepshaken’op. Dat de Hoge Raad in 1816 daarbij misschien gedacht heeft aan de Berkelscheepvaart is wel verklaarbaar. Deze speelde sinds de zeventiende eeuw een rol van (enige) betekenis. Maar gelet op de laatmiddeleeuwse oorsprong van het wapen (de momenteel oudst bekende afbeelding van het stadszegel dateert uit 1409) ligt deze verklaring nu echter minder voor de hand, omdat de Berkel tot eind 16de– begin 17de eeuw niet of nauwelijks bevaarbaar was. De eer, over de functie van het riviertje voor de economie voor het eerst grondig nagedacht te hebben, komt toe aan de Lochemse wachtmeester François Ballochi. Die zag eind 16de eeuw het belang van de Berkel als handelsrivier in, gevolgd door de stad Zutphen. Hij moest dus in onderhandelingen treden met het Münsterse bestuur van Borculo. Want de grens tussen ‘Nederland’ en het vorstbisdom Münster lag toen tussen Borculo en Lochem.

Een andere verklaring, namelijk dat de haken bisschopsstaven of kromstaven zouden zijn, moet eveneens van de hand gewezen worden. Hoewel de stad, slot en heerlijkheid al vóór 1376 een Munsters leen waren, was het niet de bisschop, maar zijn leenman, de heer van Borculo, die de stad vrijheden verleende. Dat het wapen dus afgeleid is van diens wapen (de drie bollen) ligt voor de hand. In de “enterhaken” moeten we dan een specifiek Borculo’s element of symbool zien, dat de stadswording en de daarmee samenhangende nieuwe positie ten opzichte van de heer uitdrukken. Een tijdje meende ik er ook een of ander stokwapen in te zien. Maar daar kom ik van terug. Ik ben er van overtuigd dat het ijshaken zijn. Tot in het stadsrecht van Borculo zijn daarvoor aanwijzingen te vinden.

IJshaak (via http://home.vondsten.nl/)
IJshaak (via http://home.vondsten.nl/)

Burgers waren verplicht de stadsgrachten ijsvrij te houden
In de stadsrechten Borculo uit 1375, maart die we alleen kennen uit een heropgetkende versie van na de stadsbrand van 1590 heet het in artikel 7 dat de burgers verschillende militaire verplichtingen hadden, o.a. om een ijshaak (‘isshow’) te hebben. Op het niet-nakomen van deze verplichtingen stond een boete. Artikel 7:

‘Welchen sijn wacht, sein isshow, sijn wall offte nicht bouwercket, die sal geldenn 8 penningen; oick welch sein wehr nicht en warde, mach gesatte des gerichtz sall gelden 8 penningen.’

IJshaak van het Waterschap van de Berkel (Collectie Waterschap Rijn en IJssel)
IJshaak van het Waterschap van de Berkel (Collectie Waterschap Rijn en IJssel)

In 1602 wil het stadsbestuur een huisje bij de Geesterense poort bouwen voor de nachtwaker. Dat wordt door het Münsterse bestuur toegestaan mits de burgemeesters het hekwerk op de wal goed onderhouden, het in voorkomende gevallen herstellen en de gracht ijsvrij houden. Het onderhoud van wallen en gracht was niet alleen burgerbelang, maar ook een belang van de stadsheer, wiens kasteel veel kwetsbaarder zou zijn bij verwaarlozing van de verdedigingswerken. En zo is er steeds sprake van wederzijdse afhankelijkheid tussen de heer en zijn stad.

Dat ijsvrij houden had ook nog een andere functie, namelijk bij het water te kunnen in geval van brand, en, wat de waterputten betreft, voortdurend te kunnen beschikken over drinkwater.

IJsvrij houden kasteelgrachten
Voor het ijsvrij houden van de kasteelgrachten moesten de inwoners  van het schependom Borculo (Dijkhoek) en Heure opdraven. Zij waren vrijgesteld van andere dienstverplichtingen voor de heer. Tussen 1742 en 1771 had de graaf van Flemming, die toen Heer van Borculo was, de kasteelgrachten laten dempen, waardoor de verplichting van de inwoners van het schependom en Heure verviel. Zij kregen toen ‘gewone’ herendiensten opgelegd.

Overigens was de verplichting tot het hebben van een ijshaak niet alleen voorbehouden aan de burgers van Borculo. Ook de burgers van Eibergen (en andere steden) moesten er een hebben. De Eibergenaren moesten bovendien een leren emmer hebben om te gebruiken in geval van brand. Voor Borculo was de verdedigingsfunctie van de grachten van wezenlijk belang. Die waren er in Eibergen niet (meer).

Aanvulling 15 mei 2016:
Het oudste zegel van de stad Borculo bevindt zich aan een oorkonde uit 1409 die in het Gelders Archief bewaard wordt. Op het wapenschild zijn alleen de ijshaken te zien. De ‘Borculose bollen’ ontbreken op het wapenschild. Het is een situatie die enigszins vergelijkbaar is met een negentiende eeuwse tekening van de wapens in de Hofpoort, waarbij in het schild op het wapen van graaf Joost van Limburg Stirum de Borculose bollen en de ijshaken naast elkaar zijn weergegeven. De haken zijn daarmee het meest stadseigen element, de (later toegevoegde) bollen (of koeken) verwijzen naar de stadsrechtverlener.

Het oudst bekende zegel van de stad Borculo uit 1409 (Gelders Archief, Heren van Borculo, inv.nr. 330)
Het oudst bekende zegel van de stad Borculo uit 1409 (Gelders Archief, Heren van Borculo, inv.nr. 330)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De wapens van graaf Joost van Limburg Stirum en zijn vrouw, Maria von Holstein aan de Hofzijde van de Hofpoort, getekend in november 1867. In het centrale schild de Borculose bollen met daarnaast (mogelijk) de ijshaken (Collectie RCE, Amersfoort).
De wapens van graaf Joost van Limburg Stirum en zijn vrouw, Maria von Holstein aan de Hofzijde van de Hofpoort, getekend in november 1867. In het centrale schild de Borculose bollen met daarnaast (mogelijk) de ijshaken (Collectie RCE, Amersfoort).

 

Bennie te Vaarwerk

[1] Het volgende is deels ontleend aan E.J. Ebbenhorst Tengbergen, ‘Het wapen van de gemeente Borculo’, in: Jaarboek Achterhoek en Liemers 1982. De gemeentewapens, blz. 27-29.

Beleef de Berkellandse Berkelplannen anders of liever niet

In de raadscommissie sociaal van de gemeente Berkelland op 10 oktober a.s. komen twee projecten in Borculo en Eibergen aan de orde in het kader van fase 3 van het toeristisch plan ‘Beleef de Berkel’. Borculo krijgt er een geïmporteerde, dus niet streekeigen, ophaalbrug bij, en in Eibergen wil de gemeente enkele projecten realiseren die al evenmin een relatie hebben met de plaatselijke geschiedenis. Ik doel hierbij op de plannen met betrekking tot het oostelijke deel van de Grotestraat en de aanleg van een ‘landtong’ en brug in de nieuwe Berkel ter hoogte van de aftakking van de oude Berkeltak, die door de gemeente helaas nog steeds ten onrechte ‘oude Ramsbeek’ wordt genoemd.

Kaart van Willem Staring van Eibergen en omgeving, ca. 1845 (Gelders Archief)
Kaart van Willem Staring van Eibergen en omgeving, ca. 1845 (Gelders Archief)

Eibergen is, net als Borculo, een Berkelstadje. De plaats had enige stadsrechten, een eigen stadsbestuur, stadswapen (ook afgebeeld op het oude kerkorgel, dat thans in Westervoort staat), meerdere gilden en een simpele verdedigingsstructuur bestaande uit een stadswal, de Hagen genoemd, mogelijk enkele grachten en hekwerken bij de ingangen.

In de 17de eeuw kwam men het stadje Eibergen binnen ter hoogte van waar nu café-restaurant De Klok staat.
In de 17de eeuw kwam men het stadje Eibergen binnen ter hoogte van waar nu café-restaurant De Klok staat.

In de 17de en 18de eeuw telde de stad zo’n 120 tot 130 huizen die geconcentreerd waren in wat thans het deel van de Grotestraat is, vanaf ‘De Klok’ tot en met het restaurant op de hoek van die straat en de Haaksbergseweg. De stadsingang (geen poort, maar slechts een hek, zoals ook Willem Sluiter al schreef) bij de Klok is ook nu nog waarneembaar. In de 17de eeuw ontwikkelde zich de eerste nieuwe straat, de Nieuwstraat, die later Groenlosestraat en nog weer later J.W. Hagemanstraat werd genoemd. Deze straat liep vanaf de aftakking van de huidige Grotestraat (in de 17de en 18de eeuw de ‘Steenstraat’ genoemd) tot en met de snackbar op de hoek met de Simmelinkstraat. Aan deze straten stonden aanvankelijk boerenhuizen, die zoals gebruikelijk op het platteland en in de dorpen met de deeldeur naar de straatkant gekeerd waren. Bij enkele huizen is dat nog te zien. Eén van de weinige panden in het middendeel van de Grotestraat (ter hoogte van de protestantse kerk) met zulke deeldeuren is twee jaar geleden afgebrand en vervolgens geheel ten onrechte gesloopt. De huizen stonden aan en op elkaar, soms met een smal steegje (Kleine Hagen, Kluiversgang)  of ruimte ertussen (tussen het VVV-kantoor en chocolaterie Hulshof bijv.). In het oostelijk deel van de Grotestraat staan behalve het voormalige gemeentehuis, de villa Smits, het winkelpand van Boenders en het Wapen van Eibergen, geen historische panden meer. Het beruchte ‘gat van Eibergen’ werd rond 1980 opgevuld met een atoomschuilkelder met daarboven winkels. Aan de noordzijde maakten nog weer later de resterende panden plaats voor de uitbreiding van het gemeentehuis, appartementen, kantoren en een horecazaak. Toen het winkelcentrum na de komst van de HEMA naar de toenmalige Hagen (thans Brink) verschoof, verloor de Grotestraat, ooit het deftigste deel van het oude stadje, zijn winkelfuncties. De bouw van het winkelcomplex rond de Kluiversgang sloot wel het gat van Eibergen, maar bezorgde Eibergen tegelijkertijd een wat sombere toegang vanaf Haaksbergen. De winkel op de hoek van de Grotestraat en Kluiversgang werd aan de zijde van de Grotestraat voorzien van een muur, die nog steeds geen fraaie aanblik biedt. Maar de oplossing die het door de gemeente ingehuurde Zwolse bureau heeft bedacht is naar mijn mening geheel uit den boze, om niet te zeggen een gotspe. Het bedacht een plan om de achtergevel (de Grotestraatkant) te transformeren tot “stadsmuur met muurwoningen”. De toch al sombere straatkant wordt er nog onaantrekkelijker door, laat staan dat Eibergen ooit stadsmuren met muurwoningen zou hebben gehad. Iedereen die de lokale geschiedenis een warm hart toedraagt moet zich met hand en tand verzetten tegen dit zo onzalige plan.

Voorpagina van de reactie van het Gelders Genootschap op het concept-structuurplan Eibergen-centrum 1991 (Gelders Genootschap)
Voorpagina van de reactie van het Gelders Genootschap op het concept-structuurplan Eibergen-centrum 1991 (Gelders Genootschap)

In het oudste deel van de Nieuwstraat (nu Hagemanstraat) is recent erg veel gesloopt. Het is te hopen dat er vervangende (en passende!) nieuwbouw komt. De plannen van het Berkellandse gemeentebestuur met de omgeving van de villa Smits beloven ook  niet veel goeds. Historisch gezien was de Grotestraat geheel bebouwd, m.u.v. de omgeving rond de protestantse kerk, want dat terrein was tot 1829 in gebruik als begraafplaats. De neiging om meer open ruimten te creëren in juist het oude stadsdeel van Eibergen is vanuit historisch oogpunt niet verantwoord. Het zou juist van historisch besef getuigen de open ruimten in het oude centrum dicht te bebouwen. Immers, in Eibergen is altijd op loopafstand genoeg ruimte en groen te vinden. In 1991 werd dat bepleit door het Gelders Genootschap in hun reactie op het concept-structuurplan Eibergen-centrum. In zijn nieuwe plannenmakerij zou het huidige gemeentebestuur dat plan weer eens ter inspiratie uit de kast moeten halen.

De Nieuwe Berkel (ca. 1970). Op de achtergrond takt de Oude Berkel (jaren '30 20ste eeuw) af. Rechts daarvan zijn de landtong en de nieuwe brug gepland.
De Nieuwe Berkel (ca. 1970). Op de achtergrond takt de Oude Berkel (jaren ’30 20ste eeuw) af. Rechts daarvan zijn de landtong en de nieuwe brug gepland.

De plannen met betrekking tot de Berkel getuigen ook niet van veel historisch inzicht. Waarom moet er in de Berkel een landtong gelegd worden? Een historische of toeristische reden kan ik niet bedenken. Alleen vanuit waterstaatkundig oogpunt is dat denkbaar als daarmee bedoeld wordt dat er meer water door de oude Berkeltak gaat stromen. Het zou van meer creativiteit getuigen als bijvoorbeeld besloten zou worden er een nieuw vonder te bouwen, dat aansluit bij het vonder dat tot het midden van de jaren ’30 van de 19de eeuw ongeveer ter hoogte van de (latere) Nieuwe Brug (de huidige Berkelbrug in de N18) lag.

In de jaren '30 van de 19de eeuw bouwde J. Bouquié zijn textielfabriek in Mallem aan de noordzijde van de Berkel. Dat was de aanleiding voor Eibergen om voor het eerst een brug over de rivier te bouwen ter vervanging van het vonder dat er toen lag. De bouw was het begin van de aanleg van een nieuwe infrastructuur die later onderdeel van de Twenteroute (N18) zou worden.
In de jaren ’30 van de 19de eeuw bouwde J. Bouquié zijn textielfabriek in Mallem aan de noordzijde van de Berkel. Dat was de aanleiding voor Eibergen om voor het eerst een brug over de rivier te bouwen ter vervanging van het vonder dat er toen lag. De bouw was het begin van de aanleg van een nieuwe infrastructuur die later onderdeel van de Twenteroute (N18) zou worden.

Bennie te Vaarwerk

 

Over de schoonheid van verval: monumenten in Mallem en op ’t Loo

Watertoren Mallem vanaf de Hoge Haarweg
Watertoren Mallem vanaf de Hoge Haarweg

Van de Eibergse buurschappen is Mallem wel de mooiste. In deze ten noorden van de Berkel gelegen buurschap zijn veel monumenten te vinden, waarvan sommige in meer of minder vervallen toestand verkeren. Mallem heeft veel ‘bekende’ monumenten: de Mallemse watermolen met sluis (‘verlaat’) en Muldershuis, erve ’t Vunderink, de in 1935 gebouwde Watertoren hoog op de Mallemse Es, de slotgracht van de voormalige Borculose havezate Mallem en het daar tegenover liggende erve Hofman. Er zijn ook wat minder bekende monumenten te vinden: de voormalige ticheloven Kammeijer aan de Rekkensebinnenweg, restanten van een steenoven van de Heer van Borculo, de Joodse begraafplaats op de Schephorst aan de Berkel, het zondagsschooltje op ’t Loo. Daarnaast zijn er nog veel niet-beschermde monumenten te vinden. De nieuwe natuur rond de Berkel is een aanwinst voor Eibergen en Mallem in het bijzonder. Als over enkele jaren de nieuwe N18 klaar is en de rust terugkeert, wordt Mallem nog veel meer de moeite waard.

't Loo, rechts erve Bartels, daarachter de gerestaureerde monumentale zondagsschool uit 1893 en helemaal achter erve Grijsen of Bisperink.
’t Loo, rechts erve Bartels, daarachter de gerestaureerde monumentale zondagsschool uit 1893 en helemaal achter erve Grijsen of Bisperink.

De onderbuurschap Loo is wel een parel. Het is jammer dat het nooit gelukt is deze buurt de status van beschermd dorpsgezicht te geven.

Al dominee-dichter Willem Sluiter roemde Mallem en zijn inwoners in de zeventiende eeuw: “Mallem, waerdste nagebuuren”,  zo noemde hij hen. Trouw kerkvolk, dat ook. Want men zag de Mallemse banken in de Eibergse kerspelkerk “nimmer leeg”. Van de Eibergse buurschappen was Mallem wel het meest geprotestantiseerd. Geen wonder dat Sluiter wel “met lust van u, o Mallem” kon zingen. Sluiter spelt trouwens de Mallem consequent  met -e. En verderop:

‘k Segg’ het sonder vleijerij,
ge zijt mijne vreugd en kroone.

Veldschuur in Mallem.
Veldschuur in Mallem.

Sluiter noemt in zijn Vreugd- en liefdesangen, waarin hij alle Eibergse buurschappen bezingt, ook de Mallerhaar, een deel van het Mallemse Veld in het noordwesten tegen de grens met Neede/Hoonte, ongeveer waar nu sportpark de Bijenkamp ligt.
In Mallem is veel te zien waaraan je achteloos voorbij zou gaan. Neem deze veldschuur.

Veldschuur in het Zwillbrocker Venn.
Veldschuur in het Zwillbrocker Venn.

En vergelijk die eens met een soortgelijke veldschuur van zandsteen op het Zwillbrocker Venn. Je ziet meteen het verschil tussen het  gründliche Duitse monumentenbeleid en het Nederlandse laissez faire-beleid dat momenteel (soms helaas) opgang vindt.

Erve 't Vunderink in Mallem. Het nu (nog) sterk vervallen goed behoorde ooit tot de goederen van de Heerlijkheid Mallem.
Erve ’t Vunderink in Mallem. Het nu (nog) sterk vervallen goed behoorde ooit tot de goederen van de Heerlijkheid Mallem.

Ook ’t Loo mag zich verheugen in zijn dichterlijke aandacht. In zijn “Aen onze Gemeynte op ’t Loo”, dicht hij o.a. de regels:

En ik wensch, dat gij mocht weten,
hoek ‘k uyt ware liefde sucht
na ’t gehucht,
daer gij zijt soo kleyn geseten.
Zijt gij kleyn en slecht in ’t oog:
‘k Acht u hoog.

Het zondagsschooltje op 't Loo, daterend uit 1893.
Het zondagsschooltje op ’t Loo, daterend uit 1893.

Hij maakt de vergelijking met de stad, die het natuurlijk aflegt tegen de eenvoud en vroomheid op ’t Loo:

Sie ‘k somwijlen ijdelheen
van de steen,
Dan gedenk ik, sonder jokken,
O, die op den Looschen brink
nu weer gink!
Daer sou sulks mij niet verlokken.

’t Loo was en is nog steeds een onderbuurschap of buurt van Mallem, gelegen aan de Berkel. De buurt bestaat uit enkele dichtbij elkaar gelegen rondom een brink gelegen boerderijen, waarvan Grijsen of Bisperink (naar een latere bewoner) wel het belangrijkste erf was.  Op de Brink staat een in 1893 door Bisperink gebouwd zondagsschooltje, dat een gemeentelijk monument is. Het mogelijk van Grijsen afgesplitste erf Könnink staat geheel in het groen. Het is het enige goed onderhouden monumentale erf op ’t Loo en ligt wat terzijde van de Brink geheel in het groen. Andere oude boerderijen zijn geheel in gebruik als stal, maar is de oude bouwtrant nog behouden.

Buurt 't Loo vanaf de Looweg richting Berkel
Buurt ’t Loo vanaf de Looweg richting Berkel

En verder dicht Sluiter:

Sijt doch nimmermeer alsoo
Op het Loo,
als de dorre doode boomen,
die daer op een Brink noch staen,
daer voortaen
vrucht noch blad weer aen wil komen,

 

Maer zijt als een boom geplant
aen de kant
van den Berkel, daer ter sijden
die sijn vrucht en sijn sayzoen
fris en groen,
voortbrengt op bequame tijden.

Groen is ’t Loo inmiddels wel geworden.

De Mallemse fabriek van J.B.P. Bouquié uit 1834.
De Mallemse fabriek van J.B.P. Bouquié uit 1834.

Mallem was ook de buurschap waar de industrialisatie van Eibergen begon. Hier werd in 1834 door de uit Brussel afkomstige Belg Bouquié de eerste textielfabriek gebouwd. Door de afscheiding van België in 1831 werd dat land ook afgesneden van de nederlandse kolonie Indië, die voor de opkomende textielindustrie van groot belang was. De Mallemse Fabriek staat er nog steeds, al zijn alleen de buitenkant en een deel van de kapconstructie nog authentiek. Bouquié overleed plotseling in 1855. Zijn graf (nr. 1) is te vinden op de rooms-katholieke begraafplaats aan de Borculoseweg in Eibergen.

Detail van grafsteen nr. 1 op de r.-k. begraafplaats te Eibergen. De tekst luidt: J.B.P. Bouquié, né a Bruxelles [geboren te Brussel], le 20 aout 1778. Hij overleed op 2 december 1855 te Eibergen. Deze grafsteen is net als de fabriek beslist monumentwaardig.
Detail van grafsteen nr. 1 op de r.-k. begraafplaats te Eibergen. De tekst luidt: J.B.P. Bouquié, né a Bruxelles [geboren te Brussel], le 20 aout 1778. Hij overleed op 2 december 1855 te Eibergen. Deze grafsteen is net als de fabriek beslist monumentwaardig.

De fabriek werd gebouwd nabij een vonder over de Berkel en een doorwaadbare plaats in die rivier, aan de oude weg van Eibergen,  achterlangs de fabriek via ’t Wievenveld in Mallem aansloot op de grote hessenweg van Vreden via Neede naar Münster. Een deel van deze oeroude infrastructuur is nog steeds aanwezig in Mallem. De komst van de textielfabriek was aanleiding tot de bouw van de eerste vaste brug over de Berkel in Eibergen. Tot dan toe was Eibergen per brug alleen bereikbaar over de Stokkersbrug in Olden Eibergen of de brug over de stuw bij de Mallemse Molen. De Nieuwe Brug, zoals die nog steeds heet, werd later een belangrijke brug in de eveneens in de negentiende eeuw aangelegde Twenteroute, de huidige N18. De over twee jaar aan te leggen nieuwe N18 wordt daarmee het belangrijkste infrastructurele werk in bijna twee eeuwen (de spoorlijn niet meegerekend).

Via 't Wievenveld in Mallem sloot verkeer uit Eibergen aan op de oude hessenweg van Vreden over Rekken en Neede naar Deventer.
Via ’t Wievenveld in Mallem sloot verkeer uit Eibergen aan op de oude hessenweg van Vreden over Rekken en Neede naar Deventer.

Een volgend jaar maar eens een routetje uitzetten in dit fraaie gebied op loopafstand van Eibergen. Of wordt het tijd voor een nieuwe Gids voor Eibergen?

Bennie te Vaarwerk

4 en 5 mei

Oningevulde niet-joodverklaring

Toen mij begin jaren ’90 van de vorige eeuw bij het toenmalig Waterschap van de Berkel de kans werd geboden om ervaring op te doen met de inventarisatie van archieven, nog vóórdat ik toegelaten werd tot de toenmalige Rijksarchiefschool, mocht ik de archieven van de vier onderafdelingen van dat waterschap inventariseren. Daartoe behoorde ook het opschonen van die archieven, wat wil zeggen het verwijderen van archivalia die volgens een selectielijst daarvoor in aanmerking kwamen. De meeste indruk maakten de stapels niet ingevulde niet-joodverklaringen. Het Waterschap was een kleine organisatie waardoor het niet verwonderlijk was dat veel van die formulieren oningevuld bleven en dus weg konden. Toch intrigeerden die lege formulieren mij, omdat ze mij voor een gewetensprobleem plaatsten. De oorlog kwam akelig dichtbij. Wat zou ik gedaan hebben als ambtenaar bij het Waterschap in de oorlog? Zou ik het formulier ingevuld hebben in de wetenschap dat ik dan mijn baan zou behouden of zou ik geweigerd hebben? Zou het anders zijn geweest als ik joodse collega’s gehad zou hebben? Ik weet het niet zeker, maar ik vermoed dat ik het formulier ingevuld zou hebben. Zoveel jaren na de oorlog is het gemakkelijk praten. Velen zaten pas na de oorlog in het verzet. Soms kunnen lege formulieren mensen voor gewetensproblemen plaatsen. Daarom heb ik er meer in het archief laten zitten dan eigenlijk mag.