Van ‘curtis Ecberghe’ naar ‘Hof van Eckberge’

Enkele maanden geleden werd op een terrein nabij het Eibergse openluchtzwembad ’t Vinkennest een nieuw pretpark geopend onder de naam ‘Hof van Eckberge’. Op zich een uitstekend en gedurfd initiatief, maar zouden de initiatiefnemers zich bewust zijn geweest van de historiciteit van de naam van de accomodatie? Ik heb zo mijn twijfels. Eibergen had in de middeleeuwen nogal wat ‘hoven’. Dat waren meestal geen adellijke hoven, zoals men bedoelt wanneer gesproken wordt over ‘het Hof’. De belangrijkste en grootste hoven droegen de naam van een plaats of buurschap, bijvoorbeeld de hof te Mallem, hof te Lintvelde, hof te Beltrum, Hof te Neede, hof te Haarlo en, daar gaat het in dit geval om, de hof te Eibergen. Veel is niet bekend van deze hof, die voor het eerst genoemd wordt in het inkomstenregister van het kapittel (bestuur) van het hoogadellijk vrijwereldlijk vrouwenstift in Vreden. Die vermelding moet dateren uit de jaren vóór 1340. In dat register wordt op twee plaatsen melding gemaakt van een ‘curtis Ecberghe’, die jaarlijks uit talloze boerderijen onder Eibergen, Neede, Geesteren en elders producten moeten leveren aan de Stiftsjuffers. ‘Curtis’ betekent ‘hof’. In het Engels is er het woord ‘court’ van afgeleid, dat nog steeds ‘hof’ betekent, maar o.a. ook hofhouding en binnenplaats. De Fransen kennen het als ‘cour’ nog als binnenplaats/plein, hofhouding en gerechtshof. Maar die betekenissen heeft het woord hof pas in de loop van de tijd gekregen. In de middeleeuwen organiseerden grootgrondbezitters die de grond niet zelf bewerkten hun bezit in hoven. Dat waren natuurlijk vooral de kloosters en de koningen. De hoven in Eibergen waren meestal ‘geestelijk’bezit, d.w.z. bezit van aan de kerk gelieerde instellingen zoals kloosters. De hof te Eibergen behoorde toe aan het Stift Vreden, de hof te Neede aan het klooster Überwasser in Münster, de hof te Lintvelde aan het klooster Werden aan de Ruhr, later aan het kapittel van St. Jan in Utrecht. Oorspronkelijk werd het bij de hoven behorende grondbezit bewerkt door horigen, die persoonlijk onvrij waren. Om te mogen trouwen hadden zij toestemming van de hofheer nodig. Dit was in het geval van de hof te Eibergen de proosdes van het kapittel van het Stift Vreden. Wanneer een hofhorige stierf erfde de hofheer automatisch de helft van het viervoetige vee. Daar stond tegenover dat het hofgoed niet gesplitst kon worden en de hofhorigen in de loop van de tijd een erfelijk recht kregen op de door hen gebruikte boerderij.
In de loop van de tijd veranderden de hoven van karakter. Soms werden ze simpelweg opgeheven en de grond verpacht aan de boeren. Het werden gewone boerderijen, bijvoorbeeld Lintvelde, Beltrum en Haarlo. Andere hoven slaagden er wel in om gedurende kortere of langere tijd een adellijke ‘bestemming’ te krijgen. Dat is o.m. het geval geweest met de hof te Mallem. Het Hof te Borculo lijkt niet ontstaan te zijn uit zo’n feodale hof, maar uit een versterking van de bisschop van Münster op de grenzen van zijn diocees. De bezitters van het kasteel Borculo zijn er in geslaagd in de loop van de tijd overheidsgezag te verwerven over een groot deel van het omliggende gebied. Bij dat heerlijk gezag, dat zij tot eind 1615 in leen hadden van de Münsterse vorstbisschop, hoorde een adellijke levensstijl. Op het vóórhof, het terrein tussen de Borculose kerk en het kasteel zelf, stonden een brouwerij, een boerderij en opslagplaatsen. In die zin had ook het Borculose hof nog functies die ook kenmerkend waren voor de feodale hoven, namelijk als centrum van de inning van de producten die door de onderhorige goederen aan de heer geleverd moesten worden.
Kortom, achter het woord ‘hof’ gaat een complexe en een voor onze streken wezenlijke geschiedenis schuil, waaraan men niet meteen zal denken bij een bezoek aan de ‘Hof van Eckberge’.