Categoriearchief: Heren van Borculo

Over de schoonheid van verval: monumenten in Mallem en op ’t Loo

Watertoren Mallem vanaf de Hoge Haarweg
Watertoren Mallem vanaf de Hoge Haarweg

Van de Eibergse buurschappen is Mallem wel de mooiste. In deze ten noorden van de Berkel gelegen buurschap zijn veel monumenten te vinden, waarvan sommige in meer of minder vervallen toestand verkeren. Mallem heeft veel ‘bekende’ monumenten: de Mallemse watermolen met sluis (‘verlaat’) en Muldershuis, erve ’t Vunderink, de in 1935 gebouwde Watertoren hoog op de Mallemse Es, de slotgracht van de voormalige Borculose havezate Mallem en het daar tegenover liggende erve Hofman. Er zijn ook wat minder bekende monumenten te vinden: de voormalige ticheloven Kammeijer aan de Rekkensebinnenweg, restanten van een steenoven van de Heer van Borculo, de Joodse begraafplaats op de Schephorst aan de Berkel, het zondagsschooltje op ’t Loo. Daarnaast zijn er nog veel niet-beschermde monumenten te vinden. De nieuwe natuur rond de Berkel is een aanwinst voor Eibergen en Mallem in het bijzonder. Als over enkele jaren de nieuwe N18 klaar is en de rust terugkeert, wordt Mallem nog veel meer de moeite waard.

't Loo, rechts erve Bartels, daarachter de gerestaureerde monumentale zondagsschool uit 1893 en helemaal achter erve Grijsen of Bisperink.
’t Loo, rechts erve Bartels, daarachter de gerestaureerde monumentale zondagsschool uit 1893 en helemaal achter erve Grijsen of Bisperink.

De onderbuurschap Loo is wel een parel. Het is jammer dat het nooit gelukt is deze buurt de status van beschermd dorpsgezicht te geven.

Al dominee-dichter Willem Sluiter roemde Mallem en zijn inwoners in de zeventiende eeuw: “Mallem, waerdste nagebuuren”,  zo noemde hij hen. Trouw kerkvolk, dat ook. Want men zag de Mallemse banken in de Eibergse kerspelkerk “nimmer leeg”. Van de Eibergse buurschappen was Mallem wel het meest geprotestantiseerd. Geen wonder dat Sluiter wel “met lust van u, o Mallem” kon zingen. Sluiter spelt trouwens de Mallem consequent  met -e. En verderop:

‘k Segg’ het sonder vleijerij,
ge zijt mijne vreugd en kroone.

Veldschuur in Mallem.
Veldschuur in Mallem.

Sluiter noemt in zijn Vreugd- en liefdesangen, waarin hij alle Eibergse buurschappen bezingt, ook de Mallerhaar, een deel van het Mallemse Veld in het noordwesten tegen de grens met Neede/Hoonte, ongeveer waar nu sportpark de Bijenkamp ligt.
In Mallem is veel te zien waaraan je achteloos voorbij zou gaan. Neem deze veldschuur.

Veldschuur in het Zwillbrocker Venn.
Veldschuur in het Zwillbrocker Venn.

En vergelijk die eens met een soortgelijke veldschuur van zandsteen op het Zwillbrocker Venn. Je ziet meteen het verschil tussen het  gründliche Duitse monumentenbeleid en het Nederlandse laissez faire-beleid dat momenteel (soms helaas) opgang vindt.

Erve 't Vunderink in Mallem. Het nu (nog) sterk vervallen goed behoorde ooit tot de goederen van de Heerlijkheid Mallem.
Erve ’t Vunderink in Mallem. Het nu (nog) sterk vervallen goed behoorde ooit tot de goederen van de Heerlijkheid Mallem.

Ook ’t Loo mag zich verheugen in zijn dichterlijke aandacht. In zijn “Aen onze Gemeynte op ’t Loo”, dicht hij o.a. de regels:

En ik wensch, dat gij mocht weten,
hoek ‘k uyt ware liefde sucht
na ’t gehucht,
daer gij zijt soo kleyn geseten.
Zijt gij kleyn en slecht in ’t oog:
‘k Acht u hoog.

Het zondagsschooltje op 't Loo, daterend uit 1893.
Het zondagsschooltje op ’t Loo, daterend uit 1893.

Hij maakt de vergelijking met de stad, die het natuurlijk aflegt tegen de eenvoud en vroomheid op ’t Loo:

Sie ‘k somwijlen ijdelheen
van de steen,
Dan gedenk ik, sonder jokken,
O, die op den Looschen brink
nu weer gink!
Daer sou sulks mij niet verlokken.

’t Loo was en is nog steeds een onderbuurschap of buurt van Mallem, gelegen aan de Berkel. De buurt bestaat uit enkele dichtbij elkaar gelegen rondom een brink gelegen boerderijen, waarvan Grijsen of Bisperink (naar een latere bewoner) wel het belangrijkste erf was.  Op de Brink staat een in 1893 door Bisperink gebouwd zondagsschooltje, dat een gemeentelijk monument is. Het mogelijk van Grijsen afgesplitste erf Könnink staat geheel in het groen. Het is het enige goed onderhouden monumentale erf op ’t Loo en ligt wat terzijde van de Brink geheel in het groen. Andere oude boerderijen zijn geheel in gebruik als stal, maar is de oude bouwtrant nog behouden.

Buurt 't Loo vanaf de Looweg richting Berkel
Buurt ’t Loo vanaf de Looweg richting Berkel

En verder dicht Sluiter:

Sijt doch nimmermeer alsoo
Op het Loo,
als de dorre doode boomen,
die daer op een Brink noch staen,
daer voortaen
vrucht noch blad weer aen wil komen,

 

Maer zijt als een boom geplant
aen de kant
van den Berkel, daer ter sijden
die sijn vrucht en sijn sayzoen
fris en groen,
voortbrengt op bequame tijden.

Groen is ’t Loo inmiddels wel geworden.

De Mallemse fabriek van J.B.P. Bouquié uit 1834.
De Mallemse fabriek van J.B.P. Bouquié uit 1834.

Mallem was ook de buurschap waar de industrialisatie van Eibergen begon. Hier werd in 1834 door de uit Brussel afkomstige Belg Bouquié de eerste textielfabriek gebouwd. Door de afscheiding van België in 1831 werd dat land ook afgesneden van de nederlandse kolonie Indië, die voor de opkomende textielindustrie van groot belang was. De Mallemse Fabriek staat er nog steeds, al zijn alleen de buitenkant en een deel van de kapconstructie nog authentiek. Bouquié overleed plotseling in 1855. Zijn graf (nr. 1) is te vinden op de rooms-katholieke begraafplaats aan de Borculoseweg in Eibergen.

Detail van grafsteen nr. 1 op de r.-k. begraafplaats te Eibergen. De tekst luidt: J.B.P. Bouquié, né a Bruxelles [geboren te Brussel], le 20 aout 1778. Hij overleed op 2 december 1855 te Eibergen. Deze grafsteen is net als de fabriek beslist monumentwaardig.
Detail van grafsteen nr. 1 op de r.-k. begraafplaats te Eibergen. De tekst luidt: J.B.P. Bouquié, né a Bruxelles [geboren te Brussel], le 20 aout 1778. Hij overleed op 2 december 1855 te Eibergen. Deze grafsteen is net als de fabriek beslist monumentwaardig.

De fabriek werd gebouwd nabij een vonder over de Berkel en een doorwaadbare plaats in die rivier, aan de oude weg van Eibergen,  achterlangs de fabriek via ’t Wievenveld in Mallem aansloot op de grote hessenweg van Vreden via Neede naar Münster. Een deel van deze oeroude infrastructuur is nog steeds aanwezig in Mallem. De komst van de textielfabriek was aanleiding tot de bouw van de eerste vaste brug over de Berkel in Eibergen. Tot dan toe was Eibergen per brug alleen bereikbaar over de Stokkersbrug in Olden Eibergen of de brug over de stuw bij de Mallemse Molen. De Nieuwe Brug, zoals die nog steeds heet, werd later een belangrijke brug in de eveneens in de negentiende eeuw aangelegde Twenteroute, de huidige N18. De over twee jaar aan te leggen nieuwe N18 wordt daarmee het belangrijkste infrastructurele werk in bijna twee eeuwen (de spoorlijn niet meegerekend).

Via 't Wievenveld in Mallem sloot verkeer uit Eibergen aan op de oude hessenweg van Vreden over Rekken en Neede naar Deventer.
Via ’t Wievenveld in Mallem sloot verkeer uit Eibergen aan op de oude hessenweg van Vreden over Rekken en Neede naar Deventer.

Een volgend jaar maar eens een routetje uitzetten in dit fraaie gebied op loopafstand van Eibergen. Of wordt het tijd voor een nieuwe Gids voor Eibergen?

Bennie te Vaarwerk

Nieuwe indexen oud-rechterlijk archief Stad en Heerlijkheid Borculo

Vandaag zijn zes nieuwe indexen op het oud-rechterlijk archief van Stad en Heerlijkheid Borculo op de website geplaatst. Het betreft indexen op de volgende inventarisnummers, waarvan de originelen geraadpleegd kunnen worden in de studiezaal van het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers te Doetinchem:

94. Stadgerichtsprotocol civiele zaken, 1712-1722.
97. Stadgerichtsprotocol civiele zaken, 1732-1738.

Dossiers van civiele procedures voor het landgericht en fragmenten daarvan.
305-II. 1730-1731.
306-I. 1732-1735.
307. 1736-1737. Specificatie:
307.1. Jan Jacob Gansneb gnt. Tenghnagel tot de Camp contra Wessel Coeslagh,1736.
307.2. Berent Rolinck contra Jan ten Bonekamp, 1736.
307.3. Weduwe Broekhuijs contra Esken Elderink, 1736.
307.4. Weduwe Ter Weeme contra Dr. J.C. ten Cate en J. Smits, 1737 (afdeeling van het Luttikholt).
307.5. Hermannus Otto graaf van Hoensbroek tot Geull contra Otto Ernst Gelder graaf van Limburg Stirum c.s., 1737.
307.6. Hendrik Willink contra H. ter Huurne, 1737.

413. Protocol van opdrachten en bezwaren ten landgerichte (vrijwillige rechtspraak), 1717-1724.

Put op het terrein van havezate De Kamp bij Neede met de familiewapens Tengnagel en Van (der) Wijck, 1609.
Put op het terrein van havezate De Kamp bij Neede met de familiewapens Tengnagel en Van (der) Wijck, 1609.

Veel Borculose geschiedenis in de Westfaalse Domstad Münster

117_Noordtoren_Domkerk_Munster
De noordelijke toren van de St.-Paulusdom in Münster, gezien vanaf de binnenplaats annex domkerkhof.

Al 25 jaar kom ik met enige regelmaat in Münster, maar dan vooral om archieven te bezoeken. Voor het eerst in jaren heb ik ditmaal de laptop thuisgelaten en ben begonnen aan een ontdekkingstocht naar de in steen (en hout) gehouwen geschiedenis van Stad en Heerlijkheid Borculo in Münster.
In al die jaren is Münster erg veranderd. Qua fietsen doet de stad niet meer onder voor een vergelijkbare Nederlandse steden als Eindhoven of Utrecht. Ook Münster is een studentenstad. Dat merk je en zie je overal om je heen.
Er is veel nieuwbouw, ook in het centrum, maar hier lijkt men er meer moeite voor te doen die in te passen in het stadsbeeld. Nederlanders blijven makelaars en handelaars: het moet snel en het moet goedkoop. Dan heb ik het nog niet over de nieuwbouw die gepleegd moest worden als gevolg van de bombardementen op de stad in de laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog: de arcaden en de gevels zijn hersteld, maar daarachter zit meestal moderne nieuwbouw. Op een aantal plekken is dat erg zichtbaar: in de voorhal van het Rathaus met zijn moderne, nu weer wat gedateerd ogende tegelvloer, het ontbreken van gemetselde gewelven achter de arcaden, en de Domkerk met haar hypermoderne gesloten westgevel met moderne ramen die de oorspronkelijk in laatgotische stijl gebouwde gevel verving.
Hoewel ook ongetwijfeld het rooms-katholieke geloof in Münster op zijn retour is, maakt de stad in uiterlijk nog steeds een katholieke indruk. Torens en kerken alom, regelmatig missen of andere godsdienstoefeningen waarvoor de klokken geluid worden. In Münster ziet men nog nonnetjes in het straatbeeld.
De skyline van Münster is, komend uit de richting Altenberge, haast adembenemend te noemen met de torens van de Lambertikerk, de Domkerk en de Überwasserkerk. Dan kun je het schilderij van Gerard Terborch begrijpen waarop hij de komst van de Nederlandse gezant Pauw naar de Vredesonderhandelingen in Münster in 1646-1648 heeft afgebeeld. Alleen de Lambertikerk heeft een hoge spits. Wat dat betreft lijken veel (voorreformatorische) kerken in het vroegere Achterhoekse deel van het oude bisdom Münster wel een voorbeeld te hebben genomen aan de torens van de hoofdkerk van het bisdom. Dat zie je trouwens ook in Brabant en Utrecht. Hoge spitsen, zoals in Eibergen, zijn in het oude bisdom Münster een uitzondering.
Parkeren op de Schlossplatz (tot medio 2012 Hindenburgplatz), gelegen aan de ringweg rond de Altstadt, is in vergelijking met Nederland nog goedkoop. Er zitten nog mannetjes achter een balie die een parkeerkaart afgeven en bij wie je aan het eind van de dag (vlot) kunt afrekenen.

001_Toren_Uberwasserkerk_Munster_25072013
De toren van de Überwasserkerk.

Achterhoekers die een bezoek willen brengen aan hun ‘oude’ hoofdstad, adviseer ik de auto op de Schlossplatz neer te zetten en vandaar via de Frauenstrasse naar de binnenstad te lopen (5 minuten). Al snel krijg je zicht op de Liebfrauenkirche, oftewijl de kerk die behoorde bij het in de achttiende eeuw opgeheven adellijke vrouwenstift Maria Transaqua of (in het Duits) Überwasser. En dan zijn we meteen bij de oudste Needse geschiedenis. Dit Stift werd in 1040 gesticht door de toenmalige bisschop van Münster aan de andere zijde van het Münsterse riviertje de Aa, vandaar: transaqua, Überwasser of Overwater. Die bisschop heeft vermoedelijk zijn in Neede gelegen bezit (de Grote en Kleine Hof te Neede en een aantal boerderijen, waaronder Biezebeek in Eibergen) aan dit Stift geschonken Vanaf 1040 tot diep in de zeventiende eeuw komt Neede dan ook voor in de archieven van Überwasser, die na opheffing van het Stift in 1773 terecht zijn gekomen in het Studienfonds Münster, Stift Überwasser, dat thans bewaard wordt in het Landesarchiv Nordrhein-Westfalen, Abteilung Westfalen (voorheen: Staatsarchiv Münster). Doordat de Heer van Borculo in de zestiende eeuw de Hof te Neede in pacht wist te verwerven van de abdis van Überwasser, heeft hij zijn invloed in Neede en in de Needse kerk sterk weten te vergroten. De verwantschap van de Needse kerk met de Überwasserkerk blijkt vandaag de dag het meest uit de ingangspartijen, die in beide gevallen uit dubbele deuren bestaat. In de Heerlijkheid Borculo is de Needse kerk alleen al om die reden een uitzondering. Het plein bij de Überwasserkerk is een groene oase en oogt wat dorps door de kleine woonhuizen midden in de stad.

024_Munster_rivier_de_Aa_tussen_stad_en_Uberwasser
Het riviertje de Aa in het centrum van Münster. Omdat het Stift aan de overzijde lag werd het Überwasser of Overwater genoemd.

Meteen achter de kerk ga je het riviertje de Aa over, een riviertje in het groen. Er ligt een wandelpad naast. De Domplatz, het Domplein, lokt in de verte. Geleidelijk doemen de twee romaanse torens van de Domkerk op. En de na de oorlog geheel nieuw gebouwde westgevel. Je moet er van houden. De hoofdingang bevindt zich in het zgn. Paradies, een voorhal aan de zuidzijde van het plein. Tegen de zuil tussen de dubbele deuren staat St.-Paulus met het zwaard (waarmee hij onthoofd is). Daardoor je weet dat hij de patroon van de kerk en daarmee van het bisdom is. St.-Paulus is sinds enkele jaren de patroon van de parochie die ontstaan is uit de samenvoeging van de middeleeuwse parochies Groenlo, Eibergen en Neede. Een van de redenen om deze kerkpatroon te kiezen was het feit dat de drie oude parochies tot 1823 tot het bisdom Münster behoorden.
042a_St_Christoforusbeeld_Domkerk_MunsterIn de kerk word je aandacht al snel getrokken door het reusachtige beeld van St.-Christophorus met het kind Jezus op de arm. Hij is de patroonheilige van de reizigers en, dat maakt hem voor onze regio weer interessant, de voorreformatorische kerkpatroon van Geesteren bij Borculo. Dat komt in deze kerk met haar vele toeristen wel goed uit. In zijn hand een tak die wel eens echt kon zijn. Ook binnenin is de kerk romaans. In de kerk barst het van de familienamen en wapenschilden (o.a. Bevervoorde) die ook in de Achterhoek niet onbekend zijn. Het meest imposant zijn de epitafen ((graf)monumenten) die enkele vorstbisschoppen voor zichzelf in de kerk hebben laten plaatsen. Vooral dat van Christoph Bernhard von Galen alias Bommenberend (1606-1678) in één van de koorkapellen, naast de grafkapel van zijn verre verwant kardinaal Clemens August von Galen (1878-1946), die door zijn verzet tegen het Naziregime de bijnaam Leeuw van Münster kreeg. Bommenberend interesseert ons wat meer: hij was het die zich na zijn keuze tot vorstbisschop nadrukkelijk Herr zu Borckeloh liet noemen.

Epitaaf_CB_von_Galen_Domker
Het beeld van Bommenberend op het epitaaf. Hij heeft zijn hoofd afgewend van het kruisbeeld om de bezoeker ook na honderden jaren nog streng aan te kunnen kijken.

De terugvoering van de Heerlijkheid in het vorstbisdom Münster maakte hij tot hoofdonderwerp van zijn buitenlandse politieke programma. Tot de opheffing van het Stift Münster in 1803 noemden alle vorstbisschoppen zich Heer van Borculo. Men vindt het in steen gehouwen op de epitafen terug, samen met het Borculose wapen dat vaak tot twee keer toe op vorstbisschoppelijke wapens en zegels is afgebeeld. De Domkerk is een ontmoeting met een verleden van de Heerlijkheid Borculo dat in Borculo zelf lang niet zo nadrukkelijk aanwezig is. In die zin is een bezoek aan Münster en aan de Domkerk in het bijzonder ook een pelgrimage naar de geschiedenis van Stad en Heerlijkheid Borculo.
Vanaf de koorzijde van de Dom is het nog geen vijf minuten lopen naar de Lambertikerk, de enige van de oude kerken met een hoge spits.

051_Kooien_Wederdopers_Lambertikerk_Munster

De kerk is beroemd vanwege deze bijzondere spits, maar ook vanwege de drie kooien die aan de toren hangen. Daarin werden eens de leiders van de Wederdopersrijk (1534-1536) opgehangen na hun terechtstelling. Aangrenzend is de drukke Prinzipalmarkt met het beroemde Rathaus, waarin de Vrede van Münster in 1648 zijn beslag kreeg. Met deze Vrede kreeg de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden internationaal erkenning. De arcaden (bogengalerijen) aan weerszijden van de Prinzipalmarkt zijn indrukwekkend. De gevels van de huizen zijn na de oorlog allemaal nieuw gebouwd maar in historische stijl. Naar de beste Duitse traditie gebeurde dat in een strakke stijl.

Wie genoeg heeft van historisch Münster kan een bezoek brengen aan het eveneens in het centrum gelegen Kunstmuseum Pablo Picasso Münster, waar naast wisselende tentoonstellingen van werk van deze schilder, momenteel (4 mei – 1 september 2013) een erg interessante tentoonstelling te zien is van het werk van de Franse fotograaf Willy Ronis (1910-2009).

Bennie te Vaarwerk

Borculose bastaarden Van Bronckhorst

Bovenbouw toren Oude Mattheus Eibergen, gebouwd na 1541. De zonnewijzer dateert uit 1764.In de geschiedenis van de Heerlijkheid Borculo waren het vooral de Van Bronckhorsten die nogal wat bastaarden hebben geproduceerd. Het sinds ca. 1533 grafelijke geslacht Van Bronckhorst stierf met graaf Joost van Bronckhorst in Borculo in de rechte mannelijke lijn in 1553 uit. Maar  – waarschijnlijk meerdere – bastaardtakken wisten zich zeker tot in de zeventiende eeuw in de Heerlijkheid te handhaven. Een bastaard is een persoon geboren uit een onwettige relatie van een adellijke vader. Over de moeder is vaak weinig bekend, maar algemeen wordt aangenomen dat de moeder uit een lagere sociale stand kwam. Dat standsverschil was ook de reden dat er niet getrouwd werd. De bastaard mocht wel de familienaam van de vader voeren (en was daar trots op), alsmede diens wapen, maar dat was dan ter onderscheiding van de wettige tak voorzien van een dwarsbalk. Hoewel in het Engels het woord ‘bastard’ een negatieve klank heeft gekregen (schooier, armoezaaier), geldt dat niet vaak voor onze contreien. Integendeel. Hoewel bastaarden niet erfden van hun vader, bezorgde hij hen vaak wel een goed inkomen, onderkomen of functie. Zo ook in Borculo. Tussen ca. 1350 en 1550 worden in de Heerlijkheid Borculo veel bastaarden genoemd. Aan een aantal wil ik hier aandacht besteden. Het is bepaald geen volledig en/of foutloos overzicht. Voor zover bekend zet ik er de familierelatie bij, de bezittingen of inkomsten die zij hebben verkregen of de lokale betekenis die zij hebben gehad.
Op 22 december 1381 maakt de Borculose richter Albert van Lochuisen bekend dat Gissbert van Brunckhorst, ridder, aan zijn zoon Engelbert, bastaard van Brunchorst, het Huis Lichtenvoorde c.a. opdraagt. Engelbert is waarschijnlijk een halfbroer van Gijsbert van Bronckhorst die door zijn huwelijk met Henrik(a) van Dodinkweerde sinds 1360 heer van Borculo was. De Borculose Gijsbert is geen ridder geweest. Engelbert volgde in Lichtenvoorde ridder Gysbert van Bronckhorst op, die dat Huis nog op 12 augustus 1381 bezat. Laatstgenoemde was een zoon van Gysbert van Bronchorst en Gertrud van Gemen. Al die Gysberten maken het wel lastig een lijn te ontdekken, dus daarover is het laatste woord nog niet gezegd. Wat hierdoor ook onzeker wordt is de eenherigheid van Borculo en Lichtenvoorde sedert het huwelijk in februari 1360. Kennelijk was er in 1381 nog een tak Bronckhorst die vrijelijk kon beschikken over het Huis Lichtenvoorde en moet de eenherigheid dus van later datum dateren. Lichtenvoorde was in 1312 al een bezit van de Bronckhorsten, dus ongeveer een halve eeuw voordat Borculo in handen kwam van dat geslacht.
In 1397 beleent de heer van Steinfurt Johan Bastardes [=Van Brunchorst] met een perceel in Wullen in het Münsterland.
In 1419 bezit Johan van Brunchorst, ‘bastarde geboren’, een tiende onder Neede, Haaksbergen en Groenlo. In hetzelfde jaar schenkt Otto van Bronchorst, heer van Borculo aan zijn neef Gherd van Brunchorst, bastaard, het in de buurschap Haarlo, kerspel Eibergen, gelegen erve Grevenslach. Vermoedelijk is deze dezelfde als de Gerde van Brunchorst, bastaard, die in 1421 het erve Lieftink in de buurschap Beltrum van de vorstbisschop van Münster in leen ontvangt.
Eveneens in 1421 oorkondt de richter van Borklo, dat Johan Vockingh, bastaard van Brunckhorst c.s., de goederen Kinkeler, de Assched en Brinchus in de buurschap Brammelo in het kerspel Haaksbergen in erfpacht heeft van de commandeur en het convent van de Orde van St.-Johan Baptist in Burgsteinfurt. . Later in dat jaar ontvangt hij van Otto van Brunchorst, heer van Borculo, de tienden over de goederen Bellebrughe, Buyngh, Altynck en ten Mersche in pand. Deze Johan was gehuwd met ene Maria. Uit dat huwelijk zijn tenminste drie kinderen bekend (1421), onder wie, het zal inmiddels geen verwondering wekken, wederom een Ghiselbert, wat mogelijk een verwijzing is naar de grootvader. Deze Johan Vockingh bezit de erven Vockinck en Eldyck (=?Holdijk) gelegen in de ‘buurschap[!] Borklo’ en achter de Hagen te Borklo in het kerspel Eibergen. Hieruit, maar ook uit andere vermeldingen, blijkt dat het gebied tussen Haarlo en het stadje Borculo ook aangeduid werd als buurschap Borklo en behoorde tot het kerspel Eibergen. Het ligt voor de hand in het genoemde erve Vockinck het latere en het thans in de Hambroekplas verdwenen adellijke huis Vockinck te vermoeden. De huidige boerderij Vokking (of Fokking) is van jongere datum. In 1423 blijkt Johan Vockincg een broer te hebben, die Gheryt van Bronchorst wordt genoemd. Beiden worden aangeduid als bastaardbroeders. In 1432 is deze Gheryt of Gherd schout (richter) van Zutphen.
In 1439 wordt opnieuw een Johannes van Bronchorst genoemd als bastaard. Hij is ook een neef van Otto van Bronchorst en Borculo. Johannes is dan rector van de kapel in Borculo. Dat gegeven alleen al maakt het nagenoeg ondenkbaar dat hij dezelfde is als Johan Vockincg, geboren bastaard van Bronchorst. De heer van Borculo verkoopt het in het kerspel Groenlo (Dijcke) gelegen tynsgoed de Hattelerskamp aan zijn neef ten behoeve van de kapel.
In 1452 ontmoeten we de bastaard Diderik van Bronchorst, die zich samen met Mattheus van Schonenvelde genaamd van Gravestorp (bezitter van het Huis Mallem) en anderen borg stelt voor een schuld van Rotger van Diepenbrock.
Een bastaard die aanvankelijk minder goed terecht kwam, was de in 1495 genoemde Otto van Brunchorst, zoon van jonker Frederik, heer van Bronkhorst en Borculo. Hij was hofhorig aan de hof te Stadtlohn. Zijn vader ruilde hem in genoemd jaar voor Gert Marhulserbrake, die ongetwijfeld afkomstig was uit de buurschap Zwolle bij Groenlo.
Jonker Frederick van Bronckhorst en Borculo lustte er wel pap van. In 1500 blijkt hij een natuurlijke dochter te hebben van Alijt Goetinck, afkomstig van het gelijknamige goed in Ellecom. Die dochter was ondergebracht in het klooster St.-Agneta in Arnhem. Twee andere bastaarddochters, te weten Giisbert en Elseken, werden opgenomen in het klooster Engelhuysen in Groenlo. Hun vader betaalde daarvoor het aanzienlijke bedrag van 200 Rijnsche guldens (1501). Op 2 oktober 1517 huwde Otto van Bronkhorst, natuurlijke zoon van inmiddels wijlen Frederik van Bronkhorst en Borculo, met juffer Henrick van Vorden, dochter van Gert. Hij overleed in of voor 1522, want in dat jaar geeft Hinrick van Vorden, ‘naegelaetene huisfrouwe van Otte van Brunchorst selige’, aan Ros[i]er van Brunchorst, ‘sijnen [die van wijlen haar man] broeder, zekere rechten  en vorderingen die zij had op Philip van Viermundt en diens vrouw. Dit moet ook wel een natuurlijke zoon zijn van Frederik. Uit het wettige huwelijk van Frederick met Mette van den Bergh (1492) zijn slechts twee kinderen bekend: Joost en Anna. Deze Rosier, een voornaam die al eerder voorkomt in de familie, geeft in 1441 aan pastoor Henricus Leembecke van Eibergen 130 goudguldens ten behoeve van de bouw van de kerktoren. Met dit geld kreeg de Eibergse parochiekerk, thans de Oude Mattheus zijn definitieve aanzien. Die gift was niet zonder bijbedoeling, want een jaar later werd Rosiers zoon Franck van Bronckhorst benoemd tot pastoor van Eibergen. Rosier was in 1552 voogd van Eibergen, Neede en Beltrum. In hetzelfde jaar wordt hij ook genoemd als ‘drosten to Eybergen’. Omstreeks 1555 kregen vader en zoon het aan de stok met elkaar in een geschil over een schuld van 500 gulden de kerk en pastorie van Eibergen betreffend. Het kwam tot een overeenkomst, waarin o.a. bepaald werd dat Franck (of Franco) zijn ouders voor de duur van hun leven de vrije beschikking gaf over de Whememaet achter ’s Heren huese to Eibergen gelegen’. De Whememaet is het huidige wandelpark de Maat, dat oorspronkelijk del uitmaakt van de Eibergse pastorie, en ‘Heren huese’ is zeer waarschijnlijk de Borg in Eibergen, de latere villa Smits en Eibergs gemeentehuis. Het is een van de weinige vermeldingen in archieven van dit voor Eibergen zo belangrijke pand.
Hoewel het geslacht Van Bronckhorst in de rechte lijn uitgestorven is, leeft het via vele bastaarden voort in talloze families in de regio.

Over de inhuldiging van de Heer van Borculo

Ziesenis,_Johann_Georg_Ziesenis_-_Portret_van_Willem_V,_prins_van_Oranje-Nassau_(c_1770)[1]Op 30 april 2013 is het zover: Nederland krijgt een nieuwe koning en Borculo en Lichtenvoorde een nieuwe heer. Met de ondertekening van de akte van abdicatie door de huidige heer, koningin Beatrix, gaan ook al haar titels over op haar opvolger, koning Willem Alexander. Hij zal de achtste Heer van Borculo zijn uit het Huis van Oranje-Nassau. De Heerlijkheden Borculo en  Lichtenvoorde kwamen op 27 december 1776 door aankoop in handen van Stadhouder Prins Willem V van Oranje. In januari 1777 vond voor verschillende rechtbanken de formele overdracht plaats van de nieuw verworven bezittingen, waarna de beleningen volgden met Lichtenvoorde (dat sinds begin 18de eeuw een formeel Gelders leen was), de havezate Marhulsen in het stadsrechtgebied van Groenlo en de hof te Vaarwerk in Olden Eibergen (een leen van het kapittel van het Stift Vreden in Duitsland). Met het transport voor de verschillende rechtbanken (die tot 1811 ook de functie van notaris vervulden) vond de feitelijke inbezitneming plaats. Hoewel de Prins niet in hoogsteigen persoon bij de overdracht aanwezig was, vormde de belangrijke gebeurtenis wel een reden voor de stadsbesturen van Borculo, Lichtenvoorde en Eibergen om zijn vertegenwoordigers in hun stadjes feestelijk in te halen.

De komst van een nieuwe heer kon ingrijpende gevolgen hebben voor de onderdanen. Soms moest er onderhandeld worden over handhaving, dan wel uitbreiding van (stads-)privileges, leenmannen moesten opnieuw leenhulde brengen en een eed van trouw afleggen en horigen moesten een nieuwe eed afleggen. In Borculo vernemen we voor het eerst iets over onderhandelingen tussen Heer en stad na de dood van Maria van Hoya, gravin-weduwe van Bronckhorst en Vrouw van Borculo, in 1579. Het domkapittel van Münster trok, conform eerder gemaakte afspraken het bestuur over slot, stad en heerlijkheid aan zich. Met het stadsbestuur werd onderhandeld over de voorwaarden waarop dat de eed van trouw aan de nieuwe stadsheer zou zweren. Het stadsbestuur kreeg onder andere gedaan dat de bestaande religieuze verhoudingen gehandhaafd werden en verder werd voorzien in uitbreiding van de stadsgerechtigheden. Later, na de stadsbrand van 1590, wist het stadsbestuur nog een flinke subsidie van Munster in de wacht te slepen voor de bouw van het stadhuis bij de kerk. In 1581 moesten alle Borculose leenmannen hun leen opnieuw verheffen, met de ‘ledige hand’,  dat wil zeggen dat ze geen heergewaad of vergoeding voor het door hun bezeten leen hoefden te betalen. Men volstond met het brengen van hulde en het afleggen van de eed.

In 1616, nadat Stad en Heerlijkheid Borculo door Zutphense troepen met geweld in bezit waren genomen, legde het stadsbestuur de eed van trouw af in handen van graaf Joost van Limburg en Bronckhorst, de nieuwe Heer.

In 1742 verkocht kocht Carl-Philips graaf van Flodorf-Wartensleben Stad en Heerlijkheid Borculo aan van Georg Detloff, rijksgraaf von Flemming. Hoe hij in Borculo werd ingehaald wordt beschreven in het in 1777 opgemaakte aankooprapport, dat op www.heerlijkheidborculo.nl in zijn geheel is gepubliceerd:

“Dat wanneer wijlen den heer grave van Fleming de heerlijkheid Borculo hadde aengekogt en geassisteert met de advocaten Hasebroek en Van Lathum van Zutphen aldaar gekomen was om possessie van die heerlijkheid te neemen, Sijn Hooggeboren aen de Lebbenbrug het uyterste der limieten van de heerlijkheid Borculo aen die kant was gerecipieert en gecomplimenteert door twee gecommitteerden; vervolgens voor de stad Borculo door twee andere en, eindelijk, op of voor het Hoff nog door twee andere, en dat doenmaals alle de in- en opgesetenen van de geheele heerlijkheid opgetrokken en gemanoeuvreerd hadden.
En 2, dat sijn hooggeboren op die dag eene maaltijd gegeven hadde aen alle de officianten, bediendens en predikanten [17] van die geheele heerlijkheid. En dat tot deselve mede waeren versogt den scholtus, stadhouder en landschrijver van het scholtampt Lochem, de magistraten der nabuerige steeden Lochem en Groenlo, nevens de heeren der omleggende huysen Ampsen, Cloese, Nettelhorst, Overlaer, Roderlo, de Hoeve, Verwolde en den Wildenborg.”

De ingezetenen van de heerlijkheden Borculo en Lichtenvoorde lieten zich in 1777 niet onbetuigd. Hoewel de nieuwe Heer in in hoogsteigen persoon naar zijn nieuwe bezittingen kwam, grepen zij de aanvaarding van de bezittingen aan om de vertegenwoordigers van de Heer feestelijk in te halen. Het aankooprapport daarover:

“Wat het eerste betreft hebben wij aenstonds bij rescriptie de heer Vatebender [secretaris van de stad en landschrijver van de heerlijkheid] versogt om die voorsieninge te willen doen dat bij onse overkomste en geduerende ons verblijf aldaar geene de minste ceremonien, nog met receptie door gecommitteerdens, nog en veel weiniger door het optrekken van de in- en opgesetenen gedaan wierden, maar dat de eene en de andere dit uytstelden tot dat Sijne Hoogheid selvs aldaar soude komen. Hier aen is dan ook voldaen, uytgesondert alleen, dat wij bij onse komste aldaar de borgerije of liever schutterije de stad Borculo, gelijk mede die van de stad Lichtenvoorde op den dag dat het transport van die heerlijkheid gedaan. En eindelijk, dat die van de stad Eybergen bij onse passage aldaar van Vreeden komende, onder de wapenen vonden en door de respective officieren, gelijk mede door het schieten van eenige salvo’s zijn gecomplimenteert geworden; dat die schutterije van de stad Borculo even hetselvde heeft gedaan op den dag dat de heerlijkheid Borculo is getransporteert, en wij in name van Sijne Hoogheid de possessie van deselve genomen hebben, en dat voor ons arrivement aldaar op het Hoff van vooren en gedeeltelijk mede van binnen door de [18] jonge dochters uyt de stad Borculo gelijk mede genoegsaem alle de huysen binnen die stad waeren groen gemaakt, en van het Hoff tot de stad toe een laan of allee van afgehouwen dennen- en hulstboomtjes en -takken was geplant geworden.”

Gelderland, en ook Borculo, stonden bekend om hun Oranjegezindheid. Het rapport over de grote vreugde:

“Wij hebben onse verwonderinge over het geene voorschreven aen de respective regenten wel te kennen gegeven, terwijl wij in tijds versogt hadden, dat geene de minste uyterlijke honneurs aan ons mogte werden beweesen. Dog deselve hebben ons gedeclareert, dat zij de schutterije der gemelte drie steeden van het optrekken en het daar door betonen van hunne vreugde, dat Sijne Hoogheid derselver heer stonde te werden, niet hadde konnen wederhouden, gelijk wij UEd. Mog. konnen versekeren, dat die vreugde algemeen en bij een ieder seer groot is.”

Op 20 januari 1777, na de afronding van de juridische kant van de aankoop, werden met toestemming van de nieuwe Heer alle beambten van Borculo en Lichtenvoorde uitgenodigd op kasteel Borculo om, “gelijk bij sodaene gelegentheden ook altoos en genoegsaem overall plaats heeft, om de gesamentlijke regenten en officianten der heerlijkheden Borculo en Lichtenvoorde op eene ordentlijke maaltijd te onthaalen.” Het ging om ca. 80 personen. De kok kwam uit Zutphen en de wijn uit Deventer.

Het was maar goed dat de Prins de stad Borculo nog niet meteen bezocht, want in het rapport uit 1777 werd bepaald geen fraai  beeld geschetst van de stad Borculo:

“dat de bekrompenheid van stadsfinanciën de eenigste reden is, dat stadsgebouwen als bij voorbeeld het stad- of raadhuys mitsgaders de poorten geene fraaye vertoninge maken maer seer onsienlijk gestelt zijn, en dat in ’t bijsonder de stadsstraten sodanig geconstitueert zijn, dat die genoegsaem niet sonder gevaar gepasseert konnen werden.”

Dit laatste gold met name voor de toenmalige Hofstraat. Het hele jaar 1777 werd druk gecorrespondeerd tussen stadsbestuur en Nassause Domeinraad (die de bezittingen van de Prins beheerde) over het herstel van de ‘straat van het Hof naar de Geesterse Poort’. Probleem vormden met name de diepe mestvaalden aan die straat, die door de burgers, niet gemist konden worden. Uiteindelijk werden de financiële middelen gevonden en gaf de Heer toestemming om zand uit de Deugenweerd te halen ten behoeve van het herstel van de hoofdstraat van Borculo.

In 1777 moesten ook de Borculose leenmannen hun leen opnieuw verheffen, zoals blijkt uit onderstaande oproep:

 Oproep_Leenverheffing_1777

Tenslotte zagen bezoekers van Borculo boven de ingang van de tol-herberg De Lebbenbrugge het wapen van de Heer van Borculo.