Categoriearchief: Leenregisters

Het Huis Nettelhorst en burgemeester P.R.J.W. van Heeckeren van Eibergen

Op 29 maart 2013 publiceerde het Gelders Archief een nieuwe archiefinventaris of toegang op de archieven van de Huizen Nettelhorst en De Heest in het kerspel Lochem. Het Huis Nettelhorst werd in de late negentiende eeuw grotendeels gesloopt. Een klein gedeelte is vandaag de dag nog te zien als ruïne in de weilanden aan de Nettelhorsterweg onder Lochem. Zo’n adellijk huis op de grenzen van de Heerlijkheid Borculo doet vermoeden dat er ook verbindingen waren met dat gebied. De archiefinventaris stelt daarin niet teleur.
Het Huis Nettelhorst werd eeuwenlang bewoond door een tak van de familie Van Heeckeren, die zich dan ook ter onderscheiding van de andere takken naar dat huis noemde.
De familie Van Heeckeren van Nettelhorst had bezittingen in Geesteren, Beltrum en Neede. Zij was ook eigenaar van de in het schependom Groenlo gelegen ‘Borculose’ havezate Marhulzen. Behalve wat pachtboeken zijn over Marhulzen in deze inventaris echter weinig stukken te vinden. Vermeldenswaard zijn de leenregisters van het Huis, die lopen over de jaren 1548-1794. Tot de lenen behoorden o.a. de goederen Willerinc, Helmerdinck en Grote Horstwijk in Beltrum. Laatstgenoemd goed werd in de zeventiende eeuw adellijk bewoond en werd gedurende enige tijd betiteld als havezate, echter zonder dat de bezitter van het goed het recht had verschreven te worden op de zittingen van de ridderschap van de Graafschap Zutphen.
De archiefinventaris bevat veel stukken die betrekking hebben op het privéleven en het openbare leven van mr. Pieter Reinhard Johan Wilt baron van Heeckeren, burgemeester van Eibergen (1813-1835), die in 1785 op de Nettelhorst was geboren. Hoewel Hendrik Odink in een in 1963 verschenen artikel onder de titel ‘Een oud-burgervader’ (herdrukt in zijn bundel Land en Volk van de Achterhoek, 1971) het leven en de betekenis van deze burgemeester voor Eibergen geschetst heeft, is het in dit herdenkingsjaar (verjaging Fransen in oktober/november en 200 jaar Koninkrijk) nuttig om even stil te staan bij die beginjaren van de gemeente Eibergen, want er zijn nog wel een paar onduidelijkheden die uit de weg geruimd moeten worden. Zo blijkt dat Van Heeckeren in korte tijd de vierde maire van de gemeente Eibergen was. Na de inwerkingtreding van de Franse wetgeving en het bestuurlijke stelsel op 1 april 1811 werd de uit Lochem afkomstige Derk van Eps Reerink de eerste maire van Eibergen. Hij bleef maar kort in functie, want hij was ook vrederechter van het nieuwe kanton Eibergen, dat samengesteld was uit Eibergen, Rekken en Beltrum en bijbehorende buurschappen. Het vredegerecht was de voorloper van het kantongerecht en was dus de laagste rechtbank. In 1811 vielen de buurschappen Beltrum, Zwolle, Avest en Lintvelde onder de gemeente Eibergen. Dat blijkt uit de inschrijvingen van talloze Beltrumse ingezetenen in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Eibergen. Pas in 1812 was Beltrum zo ver dat men zelf die registers kon bijhouden. Die zelfstandigheid zou overigens maar kort duren. In 1819 werd de gemeente Beltrum opgeheven en toegevoegd aan de nieuwe gemeente Eibergen.
Begin november 1811 trad W.J. Roelvink aan als maire. Hij bleef tot 1 januari 1812 toen G. Smits in diezelfde functie aantrad. Smits was een telg uit de aloude stad-Eibergse familie van die naam. In april 1813 trad tenslotte mr. P.R.J.W. van Heeckeren aan als vierde maire van Eibergen. Toen in november de Fransen verjaagd werden, bleef hij zitten. In december noemde hij zichzelf weer ‘burgemeester’. Dat bleef hij tot zijn dood in 1835. Van Heeckeren was in 1811 begonnen als keizerlijk notaris in Eibergen. Hij was tevens griffier van het Vredegerecht. Bijgaande afbeelding van zijn in 1812 gebruikt notaris- en griffiezegel getuigt daarvan.

Voorlopige lijst van leengoederen in de Heerlijkheid Borculo-Lichtenvoorde

Een fenomeen dat in de middeleeuwen tot volle ontplooiing kwam was het leenstelsel: een systeem waarbij een landsheer aan iemand anders een goed, perceel land, een recht uitgaf in ruil voor de verplichting van de leenman om zijn leenheer met raad en daad bij te staan. Oorspronkelijk was dat vooral een militaire verplichting. Een oudere verklaring voor het ontstaan van dit stelsel was een gebrek aan geld, waardoor een landsheer geen ‘salaris’ kon uitbetalen, maar zijn dienstman voor de duur van diens leven een goed in gebruik of leen gaf. De Heerlijkheid Borculo was zelf een leen van het Domkapittel, lees vorstbisschop van Münster, wat betekent dat ook overheidsgezag een onderwerp van belening kon zijn. De Heerlijkheid Lichtenvoorde werd in 1701 door de toenmalige vrouwe in leen opgedragen aan de Staten van Gelderland. De oorspronkelijke zin van het leenstelsel was toen al lang achterhaald. Het leenstelsel is diep in de Heerlijkheid doorgedrongen. Er waren in Borculo lenen van veel leenheren. Maar soms trad een leenman ook zelf op als leenheer. Dat geldt voor de Heer van Borculo zelf, wiens lenen beschouwd kunnen worden als Munsterse achterlenen. Maar ook kleinere leenheren waren actief: de huizen Vorden en Nettelhorst bijvoorbeeld. Anderzijds had ook de Provincie Overijssel veel lenen in de Heerlijkheid Borculo. Overijssel was erfgenaam van de in 1331 door de vorstbisschop van Utrecht  aangekochte Diepenheimse goederen. De lijst is nog niet compleet. Zo ontbreken nog de lenen van het Stift Vreden en mogelijk van enkele andere kleinere leenkamers. Leenregistraties zijn een belangrijke bron voor genealogisch onderzoek, vooral als de leenman zelf boer was op zijn leengoed. Het wordt al moeilijker als een leenman zijn leengoed in pacht had uitgedaan. Dat laatste kwam vooral voor bij de grotere leengoederen. De lijst geeft een vooral een overzicht van de in gedrukte bronnen genoemde leengoederen. Op de website worden de relevante bronnenpublicaties en algemene literatuur vermeld op een nieuwe webpagina leengoederen.

Ottensteins leenregister

Door het huwelijk van Otto van Bronckhorst, heer van Borculo, in 1418 met Agnes van Solms, erfdochter van Henrick van Solms, heer van Ottenstein, verkreeg hij 238 lenen. Deze kwamen in de leenadministratie van Bronkhorst en Borculo terecht als “Solmse” lenen. Een in de eerste decennia van de zeventiende eeuw vervaardigd afschrift kwam terecht bij de processtukken over Borculo in het geschil van graaf Joost van Limburg en Bronkhorst met de vorstbisschop van Muenster. Het bevat gegevens over talloze leengoederen in Geesteren, Neede, Eibergen, Groenlo, Aalten, Winterswijk en vele andere plaatsen aan deze en gene zijde van de huidige rijksgrens. De publicatie op www.heerlijkheidborculo.nl (Borculose sprokkels) is een transcriptie van dit zeventiende eeuwse afschrift.