Categoriearchief: Achterhoek

Rekeningen als bron voor historisch onderzoek

Klooster Schaer Bredevoort
Omslag van het op 15 oktober in Bredevoort gepresenteerde boek over de geschiedenis van het klooster Schaer (of Nazareth) bij Bredevoort.

Lezinkje, gehouden  op 15 oktober 2014 te Bredevoort bij gelegenheid van de presentatie van het boek Windesheimers op de heide. Het verdwenen klooster Nazareth bij Bredevoort en zijn geestelijke en materiële omgeving

In zijn jaarrekening over de periode Martini (11-11) 1598 tot Martini 1599 beschrijft Jan van Vueren, prior annex rentmeester van het klooster Schaer, de lotgevallen van de kloostergoederen Hooge Schaer en Lege Schaer op de grens van Lichtenvoorde en Bredevoort. Beide goederen, zo schrijft hij, waren niet in staat geweest de jaarlijkse pacht te leveren. ‘Door den grooten moetwill [boze opzet] van de Grolsche, zo gaat hij verder, waren beide boerderijen ‘alsoo heel und gans verdorven’, zodat ‘de bouluyden noch rechtevoerdt bequaemer waren bidden te gaan als te bouwen’.

Aanbieding kloosterboek Schaer Bredevoort
Aanbieding van het eerste exemplaar van het boek van Hans de Graaf aan de Gelderse Commissaris van de Koning, Clemens Cornielje. V.l.n.r. Hans de Beukelaer (Fagus), Clemens Cornielje, Hans de Graaf en burgemeester Berghoef.

De prior legde er zijn hart en ziel in en maakte aldus van deze rekeningpost een kort verhaaltje. Hij vertelt dat de rooftochten van de in Groenlo gelegerde Staatse troepen (Groenlo was van 1597 tot 1606 Staats) de pachters beroofd hadden van het grootste deel van hun rogge en boekweit, de producten waarmee zij hun jaarlijkse pacht aan het klooster betaalden. De pachters waren onder de huidige omstandigheden beter af met bedelen dan met het bewerken van het land.

Jaarrekeningen worden maar weinig gebruikt in het lokale historische onderzoek. Toch zijn in het verleden veel, vooral Middeleeuwse stadsrekeningen in druk uitgegeven, zoals bijv. Nijmegen, Arnhem, Zutphen, Zwolle en Deventer. Momenteel betreft het vooral in digitale vorm uitgegeven bewerkingen van vaak jongere rekeningen, want op de boekenmarkt is er nauwelijks belangstelling voor.

De rekeningen werden gecontroleerd, ‘afgehoord’, zoals dat in eigentijdse termen heet, door een select gezelschap van stadsbestuurders in aanwezigheid van de burgerij als het om een stadsrekening ging, of van de gemeente als het om een kerkenrekening ging. De uitkomsten van de controle van de stadsrekening waren medebepalend voor het wel of niet aanblijven van de zittende magistraat. Hoe anders is dat nu, waar het accent ligt op de begroting, het in de Bataafs-Franse Tijd ingevoerde budgetrecht. Vóór 1795 bepaalde de financiële toestand van de stad mede het lot van het stadsbestuur en dat jaarlijks! Enige relativering is hier wel op zijn plaats, want het aantal geschikte kandidaten voor een post in het bestuur in de kleine plattelandstadjes van de Graafschap Zutphen was meestal gering, zodat herbenoeming eerder regel dan uitzondering was, en dat dan vaak jarenlang achtereen. Bij de kleine heerlijkheden was het beeld al niet anders. Zo was in de naburige heerlijkheid Lichtenvoorde sinds 1770 Severijn Huijninck in functie als rentmeester. Toen de heerlijkheid in 1777, samen met Borculo door Prins Willem V aangekocht werd, werd in het aankooprapport aangetekend dat de man volstrekt onbekwaam was. Hij was:

‘in het minste of geringste niet in staat om te voldoen aen hetgeene in een kundig, bekwaam en vigilant [waakzaam] rentmeester der domeinen van Sijne Hoogheyt vereyscht werd, als sijnde niet anders dan een gemeene boer sonder veel verstand (…) en selvs niet in staat om behoorlijk boek te houden’.

Pas in 1782 deed de gelegenheid zich voor Huijninck te vervangen door de Bredevoortenaar Bernard Andreas Roelvink, die ook de Heerlijkheid Borculo onder zijn hoede kreeg.

Toen de plaatsen in de Graafschap Zutphen onder Gelderse soevereiniteit kwamen, werden ook de kerken in calvinistische zin hervormd. De vicariegoederen (geestelijke goederen of altaarstichtingen) en kloosters werden in afzonderlijke per Kwartier georganiseerde rentambten ondergebracht. De kerken behielden het tot de kerkfabriek behorende vermogen voor het onderhoud van het kerkgebouw. Met de vorming van die rentambten nam ook de kwaliteit en de regelmatigheid van de rekeningen enorm toe. De rekeningenseries zijn vaak compleet, waardoor de geschiedenis van de vicariegoederen en hun pachters niet zelden tot eind achttiende, begin negentiende eeuw goed te volgen is. De achtergrond van de instelling van geestelijke rentambten per Kwartier, was een besluit van de Gelderse Landdag (de gezamenlijke vergadering van de drie Gelderse Kwartieren) uit 1580, waarbij de geestelijke rechtsmacht (van de bisschoppen) aan de kant werd geschoven en toegewezen werd aan het Hof van Gelre en Zutphen. Dat Hof zag voortaan toe op het gereformeerde vicarierecht en hield toezicht op andere nog bestaande geestelijke instellingen en inkomsten. Maar de Staten van elk Kwartier droegen aan de gedeputeerden het beheer van die geestelijke goederen op. In het Kwartier van Zutphen werden enkele (aanvankelijk quo geografische samenstelling wisselende) geestelijke rentambten ingesteld, terwijl er tot ca. 1630 bovendien aparte resolutieboeken van de gedeputeerden voor geestelijke zaken werden bijgehouden. Rekeningen en resolutieboeken bieden een uitvoerige inkijk in de situatie ten plattenlande ten tijde van de Tachtigjarige Oorlog, de consolidatie van de gereformeerde kerk en de terugdringing van de katholieke kerk. De inkomsten werden echter voor tweederde deel bestemd voor ‘vrome doelen’, zoals studies van theologiestudenten en voor de salarissen van predikanten en schoolmeesters.

In 1618 kwam in een vergadering van de Zutphense gedeputeerden de sloop van het klooster door de voogd van Aalten aan de orde. Voogd Moselage moet zich bij de gedeputeerden verantwoorden voor ‘het breken van de steenen in ‘t Scharsse cloister mit zijn huysfrouw, die ‘t selve gedaen heeft in zijne absentie’. Hij beweerde dat de gedeputeerden hem ‘ eenige duysent steenen tott (…) sijner tymmeringe sollen geaccordeert hebben’. Moselaghe kwam er goed mee weg, want gedeputeerden lieten het bij het antwoord dat hij eerst het besluit van de Zutphense gedeputeerden had moeten afwachten. De Aaltense voogd bleek echter hardleers te zijn, want in augustus werd het hem verboden om ‘eenige gebacken muyrs’ uit te breken en af te voeren.

Over de tijd van de Tachtigjarige Oorlog, 1568-1648, bieden rekeningen veel inzicht in het verloop en de uitwerking op de dagelijkse gang van zaken. In onze contreien wordt het accent vaak gelegd op de strijdtonelen rond Oldenzaal, Groenlo en Bredevoort: het grensgebied, de zgn. ‘Tuin van de Republiek’. Maar het omliggende platteland kreeg het vooral zwaar te verduren. Dat verhaal moet grotendeels nog geschreven worden. Rekeningen kunnen daarbij zeer helpen. Nadat het Kwartier van Zutphen begin 1580 toetrad tot de in 1579 gesloten Unie van Utrecht, kwamen de langs de grens gelegen gebieden langdurig in de frontlinie te liggen. De vele boerenopstanden in deze streken in de jaren 1579-1580 geven wel aan hoe ellendig de situatie geweest moet zijn. Soldatenbendes van beide zijden probeerden door het organiseren van rooftochten hun soldij aan te vullen of te compenseren. Voor bijvoorbeeld de Heerlijkheid Borculo zijn de gebeurtenissen in de westelijke Graafschap, rond Lochem (1582) en Zutphen, van wezenlijk groter betekenis geweest dan de beschikbare literatuur laat vermoeden. Eind juli 1581 vond er in het Twentse Goor een slag plaats bij de schans aldaar. Goor lag niet ver van de grens met de Münsterse en daardoor neutrale Heerlijkheid Borculo, maar de slagvoerende troepen hielden daarmee geen rekening. Zij dwongen Borculose boeren werkzaamheden voor het leger te verrichten.  Sommigen werden meegevoerd naar Groningen, waar zij vrijgekocht moesten worden door de Münsterse ambtslieden te Borculo. Borculo, sinds 1579 onder rechtstreeks Münsters bestuur, werd daardoor wel een duur bezit voor de vorstbisschop.

Van een boer onder Geesteren wordt in 1582 gemeld dat hem alle vee, graan en boekweit was afgepakt, ook datgene wat hij elders in veiligheid had gebracht. Ook in de kerken opgeslagen kostbaarheden waren niet veilig: de kisten werden zonder pardon opengebroken en leeggeroofd. De kerken van Neede en Eibergen brachten hun kerkschatten onder bij de koster van het Stift Vreden. Boeren die aan een belangrijke heerweg woonden hadden soms nog meer pech. Van boer Afttinck onder Geesteren wordt gemeld:

‘Noch heftt he in einem gantzen jaire nichtz nacht in seinen husse mit frede sijn mogen dweil he up der hellstrate whonett.’

In 1587 werd het dorp Geesteren door in Lochem gelegerde troepen in brand gestoken, waarbij de kerktoren over de lengte van het schip viel en de kerk tientallen jaren niet gebruikt kon worden. Een jaar later overvielen soldaten uit Doesburg en Doetinchem de buurschap Zieuwent en brandden het plat tot op de ‘flecken [stadje] Lichtenvorde’. Daarbij werden veel huislieden met hun gezinnen vermoord.

Een bijzonder inkijkje geeft de kerkenrekening van Neede over 1596. De aanschaf van twee nieuwe spaden wordt als volgt verwoord in de rekening over dat jaar:

‘Item als die Elsshavesche tho der erden bestadet wordenn, doe qwamen daer ein hopen soldaten, doe liep ein ider sinen wegh, doe nemen die soldaten die schuppe van den grave, sint sinner twe wedder gemackt, kostet            1 daler’

En zo bleef het doorgaan. De schade in de zgn. Spaanse Winter (1598-1599) kon niet eens getaxeerd worden, omdat de Heerlijkheid Borculo (en dat geldt waarschijnlijk ook voor Bredevoort) al meerdere jaren achtereen door zowel Spaanse als Staatse troepen geterroriseerd werd.

Ook kerkinboedels werden niet gespaard. In een rapport van de vorstbisschoppelijke regering in Münster, met opgave van de schade door wederzijdse troepen uit de jaren 1568-1592, wordt gemeld dat de inboedels van de kloosters Groot Burlo en Weddern, die weliswaar in Münsterland liggen, verwoest waren, in Weddern (bij Dülmen) zelfs met een bestorming van de beelden.

Het beleg en inname van Groenlo in de zomer van 1627 door Frederik Hendrik heeft heel veel geschiedenisboeken gehaald. Maar voor het omringende platteland waren het opnieuw maanden van ellende. Nog begin 1627 leek er niets aan de hand te zijn, toen de pachters van de kloostergoederen Coninxgoet en Lemel in Lievelde nog toestemming kregen om nieuwe boerderijen te bouwen. In het eerste geval omdat een ‘middelgebont bij der aerden is affgerot ende ’t huys na een sijt is avergegaen’ en in het andere geval omdat de boerderij was afgebrand. Maar toen volgde het beleg van Groenlo. Frederik Hendrik vorderde echter de afbraak van de nieuw gebouwde boerderijen voor de aanleg van de circumvallatielinie, die de Spaanse stad Groenlo moest insluiten. De sloop gold ook de andere in Lievelde gelegen Schaerse boerderijen: Brake en Heuzels. Dat lezen we in een verzoekschrift aan de Zutphense gedeputeerden, waarover in januari 1628 werd beslist:

De pachters verklaarden dat hun boerderijen ‘door die belegeringe van Groenlo sijn affgebroken, hun saet, hart ende weeck, gans vernielt, datse niet een halm stroe veel min een cornsaet daervan hebben genaeten, so dat sij niet alleen haer brootsaet, maer oock haer seysaet moeten copen. dat daerenboven hunne landen so sijn doorgraven datse grooten arbeyt ende costen moeten aenwenden om deselve te slichten.’

Het grote geweld van de Tachtigjarige Oorlog was na de inname van Groenlo in de Graafschap voorbij. De boeren moesten opnieuw beginnen, met nieuwe boerderijen en met het slechten van circumvallatielinie. Het leven ging door, ook toen al. Nu worden kosten nog moeite gespaard om de circumvallatielinie weer zichtbaar en – vooral – beleefbaar te maken.

Bennie te Vaarwerk

 

 

Nieuwe bronnen

Het is gelukt om de omvangrijke indexen op de indexpagina te plaatsen. Als het goed is, is die pagina nu volledig bijgewerkt.

Hofbrug Borculo
De Hofbrug te Borculo was een van de weinige mooie bruggen. De ligging en functie maakte dat ook wel wenselijk.

De pagina met de Berkellandse Berkelbruggen is volledig overgezet en aangepast. Alle bruggen en watermolens (de bekende twee te Borculo en Mallem + de omstreeks 1970 gesloopte  Nieuwe Molen in Olden Eibergen, zijn terug te vinden op deze pagina. De volgorde van plaatsing van de bruggen is van west naar oost.

 

Hofrecht te Vaarwerk
Het eerste blad uit het hofboek met het ‘hofhorich rechtt in Vahrwarck’, dat ca. 1602 in dit protocol werd opgenomen.

Op de Bronnenpagina voor de Stad en Voogdij Eibergen zijn enkele documenten betreffende de Oldeneibergse Hof te Vaarwerk geplaatst. Naast een inleiding en archievenoverzicht zijn dat transcripties van de protocollen of hofboeken van het hofgericht uit de jaren 1602-1652 en 1722-1794. Deze bronnen zijn van groter belang dan alleen voor de familiegeschiedenis.

Bennie te Vaarwerk

De erbarmelijke toestand van het oud-rechterlijk archief van Stad en Heerlijkheid Borculo

Het wapen van Henricus van Borculo, afgebeeld in de Heraut Gelre. Dit wapen was afgebeeld op een banier dat deze heer van Borculo bij zich droeg als bondgenoot van de graaf van Gelre in de Slag bij Worringen in 1299
Het wapen van Henricus van Borculo, afgebeeld in de Heraut Gelre. Dit wapen was afgebeeld op een banier dat deze heer van Borculo bij zich droeg als bondgenoot van de graaf van Gelre in de Slag bij Worringen in 1299

Gelderse archiefdiensten, die over een goedgekeurde archiefbewaarplaats beschikken, kunnen in aanmerking komen voor overname van sommige in het Gelders Archief berustende archieven. Dan kun je denken aan de huwelijksbijlagen, de notariële archieven en de oud-rechterlijke archieven van vóór 1811. Dat zijn bovendien veel door stamboomonderzoekers en historici geraadpleegde archieven. Tot maart 1811 vervulden de rechtbanken ten plattelande, waaronder die te Borculo en Lichtenvoorde, ook de functie van notaris. Dus overdrachten van onroerend goed, testamenten, voogdijzaken e.d. kan men in de oud-rechterlijke archieven vinden.
Een andere voorwaarde voor overdracht aan een lokale of regionale archiefdienst is dat de archieven in die staat worden overgenomen waarin ze aangeboden worden. Aan dit laatste ligt een besluit van een vroegere algemeen rijksarchivaris ten grondslag. Dat kun je betreuren, omdat die daarmee een van de grondbeginselen van het archiefbestel in Nederland aan de kant schoof, namelijk dat overgebrachte archieven openbaar zijn en dus aan het publiek ter inzage gegeven moeten kunnen worden. Dé voorwaarde daartoe is de archiefwettelijke verplichting van overheden hun voor blijvende bewaring in aanmerking komende archieven ‘in goede, geordende en toegankelijke staat’ over te brengen naar de archiefbewaarplaats. Het kan niet zo zijn dat in een archiefbewaarplaats bescheiden berusten die, om wat voor reden dan ook, gedurende lange tijd niet toegankelijk zijn.  Daarom is het initiatief van het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers (ECAL) te prijzen om aandacht te vragen voor enkele overgenomen archieven die in een slechte materiële toestand verkeren.

Het ECAL heeft o.a. een aantal oud-rechterlijke archieven van het Gelders Archief overgenomen, waaronder die van de heerlijkheden Borculo en Lichtenvoorde. Vooral het oud-rechterlijk archief van Borculo verkeert voor een niet onaanzienlijk deel in een erbarmelijke materiële toestand. Daardoor kon het in het verleden grotendeels niet door het Gelders Archief ter inzage worden gegeven aan het publiek, en nu ook niet door het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers. Dat wil er eindelijk werk van maken.

Rijksarchief in Gelderland, nu Gelders Archief. Aanduiding op het omslag van een procesdossier.
Rijksarchief in Gelderland, nu Gelders Archief. Aanduiding op het omslag van een procesdossier.

Omvang en lotgevallen van het Borculose archief
Bij het oud-rechterlijk archief van Borculo gaat het om een bestand van 50,5 strekkende meter. Het archief is geïnventariseerd door mr. J.P.W.A. Smit. ‘Naar schatting’,  schreef hij in 1912, ‘is van dit archief ruim de helft verloren gegaan’ [!] Daaraan zijn de slechte bewaarcondities debet geweest, zoals hij berichtte:[1]

‘Omstreeks het jaar 1733 werd door den secretaris-Iandschrijver G. Vatebender eene nieuwe regeling getroffen. De meeste stukken ouder dan dien datum en de oudere protocollen werden uit de secretarie verwijderd en blijkbaar in eene zeer ongeschikte plaats, naar vermeld eene kamer in de kerk, opgeborgen (Verslagen omtrent ’s Rijks oude archieven 1884, pag. 20). Van daar, dat men later opsomde: papieren, die zoodanig vergaan waren, dat nog slechts gedeelten van regels zichtbaar waren en die zelfs niet konden lijden, dat men ze ter hand nam; andere, die zoodanig door de wormen vernield waren, dat de inhoud onleesbaar was, terwijl de bladen van vele akten reeds hun verband verloren hadden (eenvoudige notitie in een rekenboekje bij de boedel papieren).
Dit oudere gedeelte van het archief werd in het jaar 1884 door den rijksarchivaris op den zolder van het toenmalige stadhuis in onbeschrijfelijken toestand gevonden en door hem naar het depot te Arnhem overgebracht (Verslagen omtrent ’s Rijks oude archieven, ibid.).

Het eerste blad van inventarisnummer 115-2, procesdossier in de zaak tussen Berent toe Nover contra Israël Rothuys, 1651.
Het eerste blad van inventarisnummer 115-2, procesdossier in de zaak tussen Berent toe Nover contra Israël Rothuys, 1651.

De archieven, die na 1733 werden gevormd, bleven met enkele oudere stukken ter secretarie bewaard, waar, ingevolge besluit van den gouverneur der provincie van den 13en April 1817 no 2865/7, 1e afdeeling, in dat jaar van 1 tot 4 Juli een inventaris werd opgemaakt. Eerst later zijn zij naar de arrondissementsrechtbank te Zutphen overgebracht, vanwaar zij in het jaar 1888 door den rijksarchivaris in Gelderland zijn overgenomen (Verslagen omtrent ’s Rijks oude archieven, 1888, pag. 80).
In overeenstemming met de lotgevallen van beide gedeelten was ook de staat van conservatie verschillend. Het oudste gedeelte heeft zwaar van vocht en ongedierte geleden en de volgorde was tot op de enkele stukken volledig verstoord, maar bovendien waren ook fragmenten van vele stukken door het geheele archief verspreid. Naar schatting is van dit archief ruim de helft verloren gegaan.
De stukken van het nieuwere gedeelte hadden niets geleden en zijn in 1817 in aansluiting met de vroegere regeling tegen verder verval behoed.’

De inventaris van Smit werd later aangevuld met een nadere toegang op de tot dan toe wel zeer globaal (voornamelijk op jaar) beschreven procesdossiers. De inventaris en de nadere toegangen zijn te vinden op de website van Stad en Heerlijkheid Borculo. In die webinventaris is ook aangegeven welke inventarisnummers door het Gelders Archief niet meer ter inzage werden gegeven.

De slechte materiële toestand was reden om in 1991 de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo op te richten met als doel het op microfilm zetten van alle ‘Borculose’archieven buiten de regio. Een deel van het archief, met name de beter geconserveerde registers van de Borculose gerichten (de ‘gerichtsprotocollen’), was al eerder door de Mormonen op microfilm gezet. Vrijwilligers van de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo hebben in de jaren ’90 van de vorige eeuw vooral de losse en vaak in slechtere toestand verkerende dossiers op microfilm gezet. Na echter het archief gezien te hebben is de vraag of daadwerkelijk alles verfilmd is, resp. verfilmd kon worden. Sommige delen waren vermoedelijk te slecht. De moederfilms (waarvan eventueel digitale opnamen gemaakt kunnen worden) zijn achtergebleven op het Gelders Archief. De genoemde Stichting beschikt over een kopiefilmbestand, maar deze zijn aan slijtage onderhevig. Opnieuw verfilmen is geen optie meer in dit digitale tijdperk. De moederfilms digitaliseren is een optie, maar niet wenselijk, omdat de kwaliteit te wensen overlaat en ze bovendien zwart-wit zijn.

Mede door de microverfilming werd het mogelijk om de niet meer ter inzage zijnde archieven in te zien en er indexen op te maken. Inmiddels is ruim tweederde van de inventarisnummers van het oud-rechterlijk archief van Borculo voorzien van indexen op namen, data, plaatsen, gebeurtenissen e.d.. Deze indexen zijn via de archiefinventaris toegankelijk via de website.

Schade-inventarisatieformulier bij inventarisnummer 115-2
Schade-inventarisatieformulier bij inventarisnummer 115-2

De werkzaamheden van het Erfgoedcentrum
Archiefbeheerder Willem Willemsen is momenteel bezig de afzonderlijke bestanden door te nemen om de materiële toestand zo exact mogelijk te beschrijven. Naar verwachting zal dat karwei in het najaar voltooid worden. Hij doet dat professioneel door gebruik te maken van de schadeatlas van het Nationaal Archief. Hij noteert o.a. het soort schade(schimmel, inktvraat, muizenvraat) en de mate van de schade worden beschreven. Deze arbeidsintensieve methode leidt tot een gedetailleerd beeld van de schade aan de archiefbestanden, waardoor het Erfgoedcentrum t.z.t. betere afwegingen kan maken t.b.v. restauratie, conservering en/of digitalisering en beschikbaarstelling op de studiezaal/internet. Uit de eerste resultaten blijkt al dat sommige door het Gelders Archief niet meer beschikbaar gestelde bestanden toch wel beschikbaar gesteld kunnen worden, maar het omgekeerde komt ook voor. In het najaar zal er veel meer duidelijkheid zijn.

Zulke archieven kun je niet meer ter inzage geven. Restauratie, blad-voor-blad, is noodzakelijk.
Zulke archieven kun je niet meer ter inzage geven. Restauratie, blad-voor-blad, is noodzakelijk.

1615 – 2015: Borculo 400 jaar Nederlands grondgebied 
Restauratie zal waarschijnlijk heel veel geld gaan kosten. Daarom is het te hopen dat er naast gemeentelijke middelen, ook financiële bijdragen komen van inwoners, instellingen en bedrijven uit Berkelland en Oost-Gelre. Volgend jaar, op 20 december 2015,  kunnen de voormalige gemeenten Borculo, Neede, Eibergen en Lichtenvoorde herdenken dat zij 400 jaar Nederlands grondgebied zijn. Dat is het gevolg van het vonnis van het Hof van Gelderland op die datum (oude stijl) in 1615 in de strijd tussen graaf Joost van Limburg Stirum en de vorstbisschop van Münster ten gunste van de eerstgenoemde. En wat is nou mooier dan bij die gelegenheid een belangrijk archief te kunnen tonen, dat na 400 jaar eindelijk ook door de inwoners en ongetwijfeld vele andere belangstellenden ingezien kan worden.

Bennie te Vaarwerk

[1] J.P.W.A. Smit, ‘Inventaris der oude rechterlijke archieven van de stad en de heerlijkheid Borculo’, in: Verslagen omtrent ’s Rijks oude archieven, XXXV (1912), blz.233.

‘Borculose’ boerderijen in een inkomstenregister van het Ambt Ahaus uit 1551-1552

Indertijd (1983) een geruchtmakend boek
Indertijd (1983) een geruchtmakend boek

Iedereen die zich met geschiedenis van boerderijen in de Achterhoek en Twente bezighoudt, wordt vroeg of laat geconfronteerd met hofhorigheid, een vorm van persoonlijke onvrijheid en gebondenheid aan grond en erf.
Hofhorigheid hoeft niet steeds zo negatief te zijn als het (in theorie) was. Kijk naar de Winterswijkse scholtengoederen, welks bewoners zich in vroegere generaties aan de onvrijheid ontworsteld hebben en van hun hofhorige goederen grote boerderijen hebben weten te maken. In studies naar de horigheid heeft lange tijd het accent gelegen op het juridische aspect: de persoonlijke onvrijheid en de grondgebondenheid. En zo kwam al snel de Hof te Lohn (Stadtlon) in beeld, als hoofdhof voor alle in het voormalige Münsterse deel van Oost-Gelderland gelegen hofhorige goederen. Bij geschillen over de interpretatie van lokale hofrechten (Miste/Ahof en Eibergen/Vaarwerk) kon men in hoger beroep gaan bij de Hof te Lohn. De lokale hofrechten waren meestal afgeleid van het moederhofrecht van Lohn.  In Winterswijk, dat ooit deel uitmaakte van het Münsterse ambt of heerlijkheid Bredevoort, was die relatie nog tot in de achttiende eeuw aanwezig. Voor het gebied van de heerlijkheid Borculo was dat toch anders. De daar aanwezige scholtengoederen hebben nooit de ontwikkeling doorgemaakt die voor Winterswijk zo kenmerkend werd en nog steeds is. De aandacht voor ‘Lohn’ was er duidelijk minder, hoewel in de oude literatuur gesuggereerd werd dat de heerlijkheid Borculo een afsplitsing van de graafschap Lohn was. Die aandacht was ook minder omdat in de heerlijkheid Borculo de hofhorigheid na 1616, toen het gebied onder Gelderse souvereiniteit kwam te staan, geen rol van betekenis meer leek te spelen.

Lange tijd bepaalde dit boek ook het beeld over de horigheid in Oost-Gelderland.
Lange tijd bepaalde dit boek ook het beeld over de horigheid in Oost-Gelderland.

Bronnen, die onlangs door het Landesarchiv Nordrhein-Westfalen, Abteilung Westfalen (het voormalige Staatsarchiv Münster) op zijn website zijn geplaatst, nodigen uit tot een herziening van de betekenis van de graafschap/het huis en de hof te Lohn voor de Achterhoek.
Al eerder was mij opgevallen dat de Hof te Groenlo, die in de verkoopakte van 1236 al wordt genoemd, in de 16de eeuw nog voorkomt in inkomstenregisters van het Münsterse ambt of heerlijkheid Ahaus. Nu blijkt dat ook te gelden voor tientallen, met name in het kerspel Groenlo gelegen goederen, die lasten moesten afdragen aan dat ambt Ahaus. Dit ambt is door de vorstbisschoppen van Münster in de 15de en 16de eeuw gevormd door samenvoeging van de ambten of districten Ahaus (met de heerlijkheid Ahaus en de kerspelen Alstätte, Vreden en Wüllen) en Up dem Braem (Borken, Lohn (Stadtlohn en Südlohn), Ramsdorf, Velen, Borken e.a.).  De heerlijkheid Ahaus was in 1406 definitief Münsters geworden, terwijl de graafschap Lohn al in 1316 door verkoop in handen van de bisschop van Münster was gekomen. Daartoe behoorde toen ook nog de burcht Bredevoort.

Met dit boek van Paul Aalbers begon in Oost-Gelderland de herontdekking van de horigheid en de strijd die tot diep in de 19de eeuw gevoerd moest worden om de laatste feodale restanten op te ruimen.
Met dit boek van Paul Aalbers begon in Oost-Gelderland de herontdekking van de horigheid en de strijd die tot diep in de 19de eeuw gevoerd moest worden om de laatste feodale restanten op te ruimen.

Zoals op veel plaatsen werden in de late Middeleeuwen door lokale en regionale heren pogingen ondernomen de oude hoven te ontbinden en de ertoe behorende hofhorige hoeven in pachtgoederen om te zetten, omdat dit profijtelijker was. Soms bleven mengvormen bestaan waarin naast de nieuwe pachtvormen ook hofhorige verhoudingen, compleet met hofrechten bleven bestaan, zoals in Bredevoort, Eibergen en de hofrechtspraak onder respectievelijk de abdis en het kapittel van het Stift Vreden. Die nieuwe verhoudingen weerspiegelden zich in de rekeningen van het ambt Ahaus uit 1551 en 1552. Daarin vinden we dan ook de lasten vermeld van vele goederen die nu de pacht, tiende of wat voor een last dan ook, af moesten dragen aan het ambt Ahaus, waarvan de vorstbisschop van Münster de landsheer was. Voor zover goederen hofhorig bleven vindt men de daarop betrekking hebbende aspecten terug in de hofprotocollen van Lohn, Bredevoort, Vaarwerk e.a..
In de ‘Hovesrolle von Ahaus, Lon, 1551, 1552’, zoals het inkomstenregister van het Ambt Ahaus in het origineel wordt genoemd, komen de navolgende, nu in Nederland gelegen goederen voor:

Pachtgoederen:
Geesteren: Werninck;
Neede: Thijebrinck, Bulstenbroick

Schepeltienden (‘schaptende’) moesten geleverd worden op Cathedra Petri (22 februari) door goederen gelegen te:
Hupsel (Hupstell): Brunynck, Wassynck (mogelijk wordt hier Wassink in Vragender bedoeld);
Avest (de buurschap niet als zodanig genoemd): to Ahuiss (Nahuis, Noasman);
Lintvelde (de buurschap niet als zodanig genoemd): Nijenhuiss;
Beltrum (de buurschap niet als zodanig genoemd): Hassinck, Segelinck, Wrackynck, Rotmerdynck, Gebbynck, Elfferdynck, Hemynck, Schurynck, Kuelynck, Wolterdynck, Heyrdynck;
Onder Groenlo: Everssloe, de Begijnen bynnen Grolle, dat Hertebroick;
Zwolle (buurschap niet als zodanig genoemd): Gelynck, Krukenstoll, Hemsynck (?), Wyssinck, Wycherdinck, Gaspenfelt (Lievelde?), dan nog Rybbertinck, Sijbertinck, dat andere Sijbertinck, Manschotte (Harreveld), Huninck;
Wenterschwick: Meerdinck, Wysskamp, Nijenhuiss, Boddellinck, Mentinck, Koninck, Bregessfelt (?), Honnessch, Gosenschott (?), Ikynck, Ruwenhorst, Polwich, Boesynck, Kelwick, Hemkynck;
Recken: Beckerinck (Bekkink), Poppinck, Buttesshuiss (Bots/Butz), Oisterbroick.
Dan volgen enkele goederen onder Vreden.
Werninck in Geysteren moest op Michaelis 1 pachtzwijn leveren.

Uit de opsomming van de uitgaven blijkt dat deze inkomsten de ‘Marhulser- und Buddenthendenn umb Grolle, Wenterschwick und Vreden’ genoemd werden. Volgens een aangehecht 18de of 19de eeuws afschrift gaat het om ‘de renthe, pechte, theende des hoves to Loen’. In totaal droegen daar 54 (volgens de daadwerkelijke opsomming echter 63) erven in  de kerspelen Groenlo, Winterswijk, Vreden en Eibergen (niet als zodanig genoemd) aan bij.
Veel goederen komen vanaf 1580 voor in de rekening van de heerlijkheid (of Münsters ambt) Borculo. Het laatste woord is er zeker niet over gezegd.

Bennie te Vaarwerk

Nieuwe webpublicatie: Namenlijst en bijdragen nieuwbouw kerkorgel Eibergen in 1708

Eerste bladzijde uit de lijst met namen en bijdragen aan de nieuwbouw van het orgel in de kerk van Eibergen, 1708 (ECAL, ANHGE, inv.nr. 476)
Eerste bladzijde uit de lijst met namen en bijdragen aan de nieuwbouw van het orgel in de kerk van Eibergen, 1708 (ECAL, ANHGE, inv.nr. 476)

In 1709 werd in de gereformeerde kerk van Eibergen, thans de Oude Mattheus genoemd naar de vóórreformatorische kerkpatroon, een nieuw orgel geplaatst. Het was het derde orgel, want onder het middendeel van het orgel werd vermeld: ‘Na verwoesting van 2 orgels door vijanden, is dit in deze gemeente gecollecteerd en gezet, ao. 1708′. Dit bord is niet (meer)  aanwezig op het in inmiddels naar Westervoort verplaatste orgel. Het werd gebouwd door de Westfaalse orgelbouwer Joost Derk Jalinck, die o.a. ook orgels bouwde in Gross Burlo (kloosterkerk, 1705), Keulen (Jezuïetenklooster, 1710) en uit 1720 dateert een plan voor een nieuw orgel in de Lochemse kerk. Jalinck was wel van alle religieuze markten thuis, zo blijkt.

Het ‘Jalinck-orgel’ heeft tot 1957 in de kerk van Eibergen gestaan. Daar vond men het toen tijd voor een nieuw orgel, dat voorzien werd van een antieke kast uit Rotterdam. Het oude Eibergse orgel kwam via orgelmaker Willem van Leeuwen (die ook de kast voor het nieuwe orgel te Eibergen geleverd had en het oude orgel in opslag genomen had) terecht in de Hervormde kerk van Westervoort (1965).

Over dit orgel is veel gepubliceerd en op het internet te vinden (publicatie van Peter Molenaar). Kortheidshalve ga ik dus op deze plek niet verder in op de bouwgeschiedenis van het oude Eibergse orgel. Eén aspect wil ik eruit lichten, dat is het feit dat het orgel voorzien werd van het Eibergse stadswapen: drie eieren op een ovaal schild. Het is bekend dat de burgemeesters van het Berkelstadje Eibergen hun officiële stukken zegelden met het stadzegel. Helaas zijn daarvan (voor zo ver mij bekend) geen goede afdrukken bewaard gebleven.

Dan nu de lijst.[1] De lijst bevat de namen van de intekenaren en de door hen toegezegde bedragen. Zij is dus geen opsomming van de inwoners van het kerspel Eibergen. Het aantal inwoners was groter dan op de lijst vermeld wordt. De lijst opent met de intekenaren uit de stad Eibergen en hun bijdragen, soms gezinsgewijs, dan weer individueel. Na predikant, voogd, burgemeesters, gemeenslieden en provisoren worden de burgers opgesomd. Als er door gezinsleden of inwonend personeel werd ingetekend, dan werd ook hun naam genoteerd. Want de bedoeling van de lijst (of ‘boek’, zoals men het zelf noemde), de namen en giften van de geërfden, burgers en huislieden zorgvuldig te registreren ‘tot een altoos duirende gedagtenis’.

In 1708 bestond het kerspel Eibergen uit de stad Eibergen en de buurschappen Haarlo, Olden Eibergen, Hupsel, Mallem en de Holterhoek. Haarlo behoorde tot 1856 nog kerkelijk tot Eibergen. De buurschap Rekken was in 1651 verzelfstandigd onder invloed en mede door toedoen van de uit Vreden toestromende gereformeerden. Ook in Amsterdam werd gecollecteerd voor het Eibergse kerkorgel. Daar werkten en woonden 26 Eibergenaren. Ook katholieke inwoners droegen flink bij, met Christiaen Nij Muller (molenaar Nieuwe Molen in Olden Eibergen) als aanvoerder. Maar ook de beide Olminkhofs, geboekt als Olde Schulte en ‘het regte Hoff de Jonge Schult’, droegen samen 10 gulden bij. Ik denk dat de bijdragen van de katholieken eerder gegeven werd omdat het onderhoud van het kerkgebouw, ook al was het gereformeerd, een zaak van de gezamenlijke geërfden was (gerechtigden in de tot het kerspel Eibergen behorende marken). Daarbij maakte het niet uit of men katholiek was of niet. Trouwens, ook één joodse ingezetene droeg bij.

Het artikel, vooral een bewerkte bronnenpublicatie, is hier (webpublicaties, onderaan) te vinden.

Bennie te Vaarwerk

 


[1] Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers, Archief Nederlandse Hervormde gemeente Eibergen, inv.nr. 476.