Bij de vierhonderdste verjaardag van de incorporatie van Borculo en Lichtenvoorde in Gelderland, 1615 – 20 december – 2015

Op 20 december 2015 is het 400 jaar geleden dat het Hof van Gelre en Zutphen de heerlijkheid Borculo bij vonnis toewees aan graaf Joost van Limburg Stirum.  Het was een hoogtepunt in de langdurige juridische strijd over het bezit van die heerlijkheid. De rechtsstrijd liep toen al 60 jaar en het zou ook nog eens 51 jaar duren voordat het lot van Borculo definitief bezegeld zou worden met de Vrede van Kleef op 18 april 1666, die een eind maakte aan het door vorstbisschop Christoph Bernhard von Galen op 17 september 1665 o.m. om Borculo begonnen ‘landoorlogje’ met de Republiek.  Toch is in deze lange reeks van rechtszaken het vonnis van het Gelderse Hof het belangrijkst, omdat dat, achteraf, het begin was van de definitieve incorporatie van Borculo in het gewest Gelderland, één van de zeven provincies die samen de Republiek der Verenigde Nederlanden vormden.

Het Hof van Gelre in 1742 (Kopergravure van H. Spilman naar een tekening van J. de Beyer)
Het Hof van Gelre in 1742 (Kopergravure van H. Spilman naar een tekening van J. de Beyer)

Het Hof stelt in het zeven bladzijden lange vonnis (Transcriptie) de eiser, graaf Joost van Limburg Stirum, weer in het bezit ‘vant Huys ende Heerlickheyt van Borculo, ’t Huys ende Ampt van Lichtenvoorde, mitsgaders de Solmse manschappen ende die vrije goederen metten respectiven aencleven van dien’. Voorts wordt de – afwezige –  gedaagde, de aartsbisschop en keurvorst van Keulen in diens hoedanigheid als vorstbisschop van Münster, veroordeeld tot het teruggeven of vergoeden van alle gederfde inkomsten en schade geleden door o.m. het kappen van hout sinds het jaar 1579, het jaar van bezetting van de heerlijkheid door Münster. Tenslotte werd de gedaagde veroordeeld tot het betalen van de kosten van het proces.

Laatste bladzijde uit een afschrift uit 1633 van het vonnis van het Hof van Gelre in de kwestie Borculo van 20 december 1615. (Gelders Archief, 0124 Hof van Gelre, inv.nr. 5222, nr. 37)
Laatste bladzijde uit een afschrift uit 1633 van het vonnis van het Hof van Gelre in de kwestie Borculo van 20 december 1615. (Gelders Archief, 0124 Hof van Gelre, inv.nr. 5222, nr. 37)

Eigenlijk ging het proces voor het Hof ook niet over de leenroerigheid van de heerlijkheid Borculo aan Münster. Het vonnis erkende zelfs de Münsterse leenheerschappij over Borculo. De geschillen ontstonden echter over wat wel of niet tot het leen Borculo behoorde. Münster rekende er ten onrechte alle goederen toe die de gravin-weduwe Van Bronckhorst als vrouwe van Borculo tussen 1553 en 1579 in vruchtgebruik heeft gehad. Hiertegen werd bezwaar gemaakt door de erfgenamen, gravin Ermgard van Wisch en haar kleinzoon, graaf Joost van Limburg Stirum, voorop. Immers in de loop van de tijd waren door huwelijken en aankoop veel goederen en rechten in handen gekomen van de heren van Bronckhorst als heren van Borculo, maar die niet tot het leen Borculo behoorden of behoord hadden. Daartoe rekende men o.a. het grote aantal Solmse of Ottensteinse lenen (‘manschappen’), verschillende goederen, maar ook het ambt Lichtenvoorde, dat al in het bezit was van de heren van Bronckhorst, voordat zij door huwelijk ook Borculo verwierven. De in 1616 toegekende schadevergoeding had dan ook betrekking op de gederfde inkomsten uit die van oorsprong niet-Borculose of allodiale goederen. Deze schade werd door het Gelderse Hof in 1622 getaxeerd op bijna 524.000 gulden, maar Münster heeft die nooit betaald.

Het Hof te Lichtenvoorde in 2004 (foto: auteur).
Het Hof te Lichtenvoorde in 2004 (foto: auteur).

Belegering en inname van Lichtenvoorde
Gedeputeerden van het Kwartier van Zutphen vergaderden op 26 december 1615 voor de gelegenheid samen met de magistraat van de stad Zutphen.  In die vergadering verschenen de heren Van Zoelen en Van Bemmel, raden van het Hof van Gelderland. De Arnhemse heren reikten de verzamelde heren een ‘last ende commissie’ over van het Hof. Daarin stond dat het wilde overgaan tot de executie van het vonnis van 20 december 1615, om  ‘den heere grave van Bronckhorst te stellen in de possessie van de heerlijckheid Borculo ende den aencleve van dien’. De opdracht die de raden hadden meegekregen is dat zij eerst ’t Huys Lichtenvoorde’ moeten innemen. Daartoe moesten vier ‘Geldersche compagnien’ uit het Zutphense stadsgarnizoen gelicht worden, te weten de compagnieën van kolonel Dordt, van de beide graven van Stirum en van kapitein Kreynck. De laatstgenoemde was tevens commandant. De stad Zutphen werd verzocht twee ‘stuckskens mit cogels’ (geschut)  te leveren en de gedeputeerden moesten zorgen voor ‘wagens, treckpeerden ende wes sij meer van doen hebben’. De gedeputeerden twijfelden, want het Kwartier had nog niet eerder met een dergelijke manier van uitvoering van een vonnis te maken gehad, laat staan daarover een besluit genomen. De gedeputeerden vreesden vooral dat de Staten-Generaal met de voorgestelde procedure niet akkoord zouden gaan. De oplossing werd gevonden in de stellingname dat de gedeputeerden zich niet bevoegd achtten, maar omdat de executie van het vonnis aan het Hof toekwam, dat zich daarover moest verantwoorden, konden de gedeputeerden zich er in vinden ‘datt de heeren van ’t Hoff mit der saecke voortgingen’. Voor de ondervraagde ondersteuning werd overigens wel zorg gedragen. Om ‘alle disordre te verhoeden ende die soldaten in discipline te holden om geen excessen te doen’, werden de raden op hun tocht naar Lichtenvoorde vergezeld door de gedeputeerden jr. Evert van Lintelo ter Marsse en Henrick van Boschoff en door de Zutphense burgemeesters Jan van Luchten en Henrick van Hell. Omstreeks 21.00 uur vertrokken zij met het ‘kriechsfolcke, geschutt ende alle behoefften in goede ordre’ naar Lichtenvoorde, waar zij op 27 december oude stijl tussen 07.00 en 08.00 uur arriveerden.
Een trompetter werd met de plaatsvervanger van de landdrost vooruitgezonden ‘om die plaettse up te eysschen’. Meteen erachteraan volgden ‘die ruyterije ende daerna twe compaignien soldaten mit het geschut ende volgens d’andere twee compagnien ende datt die soldaten van binnen vernemende het gewuell van ’t volck van buyten op ’t huys gevluchtet ende die burgerije uuyt verbaestheyt die port niet konnende aepenen om genade geroepen, waeraever desser seyts soldaten die hameye  mitte tauwbrugge  om verre gesmeten ende vermeystert glick sij oick die porte zouden hebben gedaen, zo die burgers deselve niet geopent hadden. Zijnde also t’samender handen in ’t vleck  getrocken ende in haest geplant hebben die twee veltstuckskes hadden haer Edele die van ’t huys doen vragen off zij ’t huys avergeven wilden, ende also die soldaeten van binnen eenigh respijt begert om haer te beraeden, waeren haer edele solver op te brugge getreden ende haerlieden aengesocht sij moesten corte resolutie nemen, waerop de soldaten terugge tredende, zo waeren terstonts eenige van onse soldaten aver die hameye ende porte tot den van binnen opgeclommen, waer deure zij gedrongen wierden ’t huys op te geven zonder apoinctement  te maecken, doch dat evenwel haer edele die voorsorghe gedragen dat niemant van hun alles was verslaegen.’ Lichtenvoorde werd wel erg gemakkelijk veroverd. Meteen werd een bode naar Borculo gezonden om de stad en de drost mededeling te doen van de verovering van Lichtenvoorde, maar dat de Zutphense troepen geen opdracht hadden ook Borculo in te nemen. Omstreeks de middag van 28 december keerde het gehele gezelschap heelhuids in de stad Zutphen terug.

Het is de vraag of prins Maurits in zijn hoedanigheid als stadhouder van Gelderland, van tevoren om toestemming is gevraagd voor de militaire expeditie naar Lichtenvoorde. De reactie van de Zutphense gedeputeerden duidt daar op. Wel heeft de prins achteraf zijn toestemming gegeven, hetgeen blijkt uit het verslag van de Zutphense stadsbode Jan van Herlo van zijn reis naar Den Haag in de gedeputeerdenvergadering van 11 januari 1616:

‘Voor de avent is alhier aengecomen uuyt t’s-Gravenhaghe de bode Jan van Herlo, die ongefeehr zes daghen tusschen den Haegh ende hier op wegh was gewest ende hefft volgens ter cameren ingelevert die brieven van des quartiers gecommittierden d’heeren Westerholt end Koch, datiert t’s-Gravenhaghe den 4/14 januarii, bij dewelcke aenfangh verhaelt wort, datt Sijne Excellentie, geadverteert zijnde van het innemen des Huyses ende vlecs Lichtenforde, gesecht hadde, datter seer wel was gedaen ende dattet Hoff op zulcke maniere hadde moeten procedieren, ende dattet Huys te Borculo ten allen tijden mit gewelt wel was in te nemen, maer watt andere dairvan ordeelen zouden, was noch onseker terwijlen elck een hem noch stille hielt etc.’.

Wat er tussentijds gebeurde
Tussen de inname van Lichtenvoorde en Borculo verstreken bijna twee maanden. Er gebeurde van alles. Uit mededelingen van de gedeputeerden d.d. 29 december 1615, blijkt dat graaf Joost al nieuwe ambtenaren had aangesteld. De gedeputeerden nodigden hen uit om in Zutphen te komen praten over de heffing van contributies en andere belastingen in de heerlijkheid Borculo. Al in de Münsterse tijd hief het Kwartier contributies in de heerlijkheid, waarmee de inwoners brandschatting door soldaten van het gewest konden voorkomen. De vroegere heren van Borculo hieven een periodieke schatting, waarvoor toestemming nodig was van de ridderschap. Met de incorporatie van Borculo was het met de zelfstandige belastingheffing door de heer gedaan. De schatting, nu verponding genaamd, kwam uitsluitend toe aan (de kas van) het Kwartier. De belastingheffing was één van de terreinen waarop de heer van Borculo zijn soevereiniteit moest afstaan. De nieuwe belastingheffing leverde de nodige moeilijkheden met de kersverse onderdanen op, die wel met de gedeputeerden wilden praten, maar dat niet konden omdat het hen verboden was op grond van de eed aan het Münsterse gezag.  De Münsterse drost van Borculo, Matthias von Westerholt, probeerde zijn onderdanen nog in het gareel te houden door op 9 januari 1616 (ongetwijfeld nieuwe stijl) een publicatie uit te laten gaan aan de beambten en ingezetenen van het platteland van Borculo. Na geconstateerd te hebben dat lieden van het vorstendom Gelre en graafschap Zutphen op 8 januari 1616 (nieuwe stijl = 30-12-1615 o.s.) in Borculo ‘ungewontliche’ plakkaten hadden opgehangen ten nadele van de Münsterse jurisdictie over de voogdijen Eibergen, Neede en Geesteren, gebood hij alle ambtenaren, onderdanen en pachters hun eed aan de Münsterse landsheer trouw te blijven op ‘hogste straffe und ungnad’, de doodstraf dus.  De drost beschouwde de Gelderse actie als een aanval op de Münsterse soevereiniteit over de heerlijkheid Borculo. Nu Lichtenvoorde was ingenomen en erger te vrezen viel, vervoegden zich op 13 januari 1616 afgevaardigden van de vorstbisschop bij het Gelderse Hof. Zij verzochten (te laat) ‘surcheance der procedure en executie over de zaak van Borculo, waarin ten overstaan van uytheemse raadsheeren gepronuntieert en gewesen was’.  Dat bleef zonder gevolg. Op 10 februari verzocht de vorstbisschop de Staten-Generaal om zijn afgevaardigden Johan von Westerholt, Peter Hoffschlag en Henrich Detten toe te laten in hun vergadering. Ze werden pas op 29 februari, nieuwe stijl,   toegelaten om hun voorstel (‘propositie’) inzake de Münsterse aanspraken op Borculo te doen. Voorlopig leverde het niets op.

Detail uit een Berkelkaart van Van Geelkercken, eerste helft 17de eeuw. Stad, Voorstad, het rechthoekige kasteel, Geesterse Poort en het molencomplex zijn herkenbaar. (Gelders Archief, AKV, nr. 359)
Detail uit een Berkelkaart van Van Geelkercken, eerste helft 17de eeuw. Stad, Voorstad, het rechthoekige kasteel, Geesterse Poort en het molencomplex zijn herkenbaar. (Gelders Archief, AKV, nr. 359)

Het beleg en inname van het kasteel Borculo, 24 februari 1616

Voorbereidingen
In de vergadering van de gedeputeerden van het Kwartier Zutphen op 22 februari kwamen twee raden van het Hof van Gelderland, om te melden dat zij bevel hadden gekregen om Borculo met geweld in te nemen: ‘Hiernaa ter cameren comparerende die gecommittierden van den Hove, d’heer van Zoulen ende d’heer Bemmel, respective raeden deses furstendombs, hebben naa averleveringe van haere brieven van credit ende naa gedaene complementen geopent haer E. commissie ende last van mitten heere Van Dorth, colonnel ende hett kreichsfolck deselven bij ordre van Sijne Excellentie toegevoecht te ghaen naer Borculo om the executieren die sententie tot voordel van Sijn G. van Bronckhorst, pronuncieert ende bij zo verre die drost mitten soldaten tho Borculo ’t huys niet zouden willen rhuimen ende avergeven, dat se in zulcken gevalle gelast ’t huys te beschieten ende midt gewelt in to nemen, ende als tot dit exploit van Sijne Excellentie geordonniert waeren  twee halve cartouwen mitt twe veltstucken uuyt Zutphen mitt een halve cartow uuyt Doesborgh ende dat Anthony Monier gelast was uuyt het magasijn van Zutphen tho lichten die behoefften van polver, cogels, lonten ende wat des meer van doen mochte zijn. Also versocht haer E. d’heeren Gedeputierden wilden derselven naa allen vermogen assisteren mitt waagens, treckpeerden ende allerlei materialen die desen tocht zoude requireren. Mit verder versoeck d’heeren Gedeputierden wilden nu met mynder als in december naestleden haer E. mitt eeniche uuyt haeren middel vergeselschappet om ordre te mogen helpen stellen op ’t logieren van ruyter ende soldaten tot minste quetsinge van den ingesethenen.
Waerop nae onderlinge communicatie goedt gevonden datt die junckheren Lintelo ende Beschoff van wegen die deputierden ende uuytte magistraet d’heeren Lochteren ende Holl die heeren gecommittierde raeden op desen tocht zolden vergeselschappen. Item datt men uuyt den scholtampt Zutphen zo veel wagens zoude doen verbaeden alss die contrerolleur Monier van doen was, gelick men solde doen aennemen alle die treckpeerden die in der stadt sollen te becomen zijn. Ende om te voortocomen d’insolentie  van de drye compagnien ruyteren die van Arnhem verwacht wierden, zijn terstonts verschreven die wachtmeisters ten plattenlande om die voorss ruyteren alhier waar te nemen ende volgens te geleyden.’

De stad Borculo op een kaart van de Oost-Nederlandse rivieren, eind 16de eeuw. Borculo is hier afgebeeld als een fantasiestad, compleet met muren en veel verdedigingstorens of poorten. De enig belangrijke poort was echter de Geesterse Poort, die heeft gestaan bij het huidige Kristalmuseum. Muren heeft de stad nooit gehad, alleen wallen met daarop (houten) staketsels of hekken. (Stadsarchief Deventer)
De stad Borculo op een kaart van de Oost-Nederlandse rivieren, eind 16de eeuw. Borculo is hier afgebeeld als een fantasiestad, compleet met muren en veel verdedigingstorens of poorten. De enig belangrijke poort was echter de Geesterse Poort, die heeft gestaan bij het huidige Kristalmuseum. Muren heeft de stad nooit gehad, alleen wallen met daarop (houten) staketsels of hekken. (Stadsarchief Deventer)

Verslag van de inname
Op 26 februari 1616 vergaderden de Zutphense gedeputeerden opnieuw. Er werd verslag gedaan van het beleg en inname van het kasteel en stad Borculo: ‘D’heeren Lintelo ende Boschoff mitten heeren gecommitteerden van den Have widdergekeert zijnde, hebben vandaghe ter vergaderinghe gereferiert datt haer E. naa dat sij den fridagh des morgens, wesende den 23 deser maent, desselven daghs voor den avent mitt het kreichsfolck bij hellen daghe in ’t aensien van de van den castele binnen Borculo waaren eingetrocken ende datt d’heer Van Dorth, generall van die troupes, terstont die soldaten hadde te werck gestelt om haer voor den huyse te retrencheren ; hebbende voortz bij der nacht planten drye halve cartouwen ende twee veltstucken dicht under het Huys, welcke viff stucken gedachter heer Van Dorth des volgenden dagh, wesende saterdagh den 24 dagh  van dese maent, tott drye reisen  thoe hadde doen lossen ende daerna ’t Huys doen sommeren, waerop stracx twee soldaten van den Huyse waeren affgecoomen om mitt Sijn Gestrenge te parlementeren . Item datt t’selven dags so haest die articulen van afftrecken  waeren geaccordeert, de heer van Lymbeck , drost, ende die soldaten mitt hem, ’t Huys verlaten hadden, zijnde daer wederom opgetrocken grave Herman Ott[o] mit sijne genadens compaignie voetknechten. Item, datt den volgenden sondagh, naer datt op den kerckendienst ordre gestelt,  den geheelen leger daetlijck wederom was vertrocken om voor de avent in hunne guarnisoenen te mogen geraecken. Hebbende de licentiaet Schiffort eenige penningen avergestelt van de 600 pond die de ontfanger geleiet hadde om deselve aen de soldaten die gearbeyt hadden te bekheren ende datt het averschott van penningen zolde geleidt worden aen secretarius Sels om dairvan te betaelen die persoonen zo hem bij register avergelevert wierden, mits dat hij daerto van den ontfanger Schymmelpenninck noch solle doen lichten vierhundert gulden, ende dat men volgens die gecommittierde deses quartiers in ’t ’s Gravenhage bij brieve solle adverteren van het succes deser saecken.’
Bij het beleg en inname van Borculo zijn enkele doden gevallen: kapitein Louterbach, ‘die voor ’t Huys tho Borculo deur zijnen mondt ende tonghe [was] geschoten’, voorts korporaal Jan Gerritsen en Jan van de Wall. De weduwe van Jan Gerritsen had vijf kinderen en was van het zesde in verwachting. De weudwen wordt een uitkering toegekend.

Kasteel Borculo, 1743, westzijde. Tekening van H. Spilman (particuliere collectie).
Kasteel Borculo, 1743, westzijde. Tekening van H. Spilman (particuliere collectie).

Vervolg
Op 23 april 1616 werd graaf Joost van Limburg Stirum in de stad Borculo ingehuldigd. In Lichtenvoorde vond de inhuldiging plaats op 14 maart 1616. Daarmee was de kwestie Borculo nog lang geen verleden tijd. Onzekerheid bleef de heerlijkheid nog jaren boven het hoofd hangen. Münster, maar ook de Staten-Generaal  zetten eerst (augustus-september 1616) in op minnelijke schikking. Het vervolgens schriftelijk uitwisselen van elkaars standpunten veranderde niets aan de feitelijke situatie die ontstaan was nadat ook Borculo op 24 februari 1616 was ingenomen.
De vorstbisschop van Münster zette intussen het proces voor het Rijkskamergericht en de Rijkshofraad voort. Gelderland antwoordde met een proces voor het Gelderse Hof over de hoogte van de schadevergoeding en de publieke verkoop van de Münsterse leenrechten over Borculo. Een patstelling was het gevolg. De aartsbisschop van Keulen en tevens vorstbisschop van Münster (1612-1650) greep niet militair in. Spoedig werden zijn territoria door de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) geteisterd. De gelegenheid om Borculo met militaire middelen te heroveren was toen vervlogen. Mogelijk had de Beierse vorstbisschop ook niet veel zin zich actief met de kleine, in de periferie van zijn landen gelegen heerlijkheid te bemoeien, nog afgezien van de vraag of dat kansrijk was geweest, gelet op de macht van de Republiek. Zijn belangstelling voor Münster was gering. Toen hij het voor het eerst persoonlijk wilde bezoeken, kwam hij op weg ernaartoe te overlijden. Wat restte waren moeizame en steeds vergeefse juridische processen. Pas in 1650 veranderde de zaak drastisch. Met de keuze van Christoph Bernhard von Galen tot vorstbisschop van Münster kwam er voor het eerst sinds lange tijd weer een zoon van het Münsterland op de stoel van de H. Ludger in de St.-Paulusdom. Al in zijn ‘Wahlkapitulation’, het document waarin de afspraken tussen gekozen bisschop en het kapittel dat hem gekozen had, werden vastgelegd, had hij eigenhandig aan zijn eerste titel, ‘bisschop van Münster en Rijksvorst’,  toegevoegd: ‘burggraaf van Stromberg, graaf van Delmenhorst en [!] Borkelo’.  Daarmee was de toon gezet. Na veel vruchteloze onderhandelingen, dreigementen en binnenlandse politieke strijd (stad Münster versus Von Galen), kwam Borculo weer in beeld. Op 14 september 1665 vaardigde Von Galen een oorlogsverklaring uit tegen de Staten-Generaal, in 2015 precies 350 jaar geleden. Op 17 september werd Borculo al ingenomen, Von Galen arriveerde diezelfde dag nog in Borculo, om een dag later het kasteel in te nemen. Het ‘landoorlogje’ duurde maar kort, omdat de vorstbisschop geen steun kreeg vanuit Engeland. De zaak was na een paar maanden al bekeken en eindigde formeel op 18 april 1666 met de Vrede van Kleef, waarbij de vorstbisschop de veroverde gebieden moest teruggeven en afstand moest doen van zijn soevereine rechten op Borculo. In 1672 volgde nog een nieuwe, voor Borculo minder relevante, poging. Wel bleven zich de vorstbisschoppen vanaf Von Galen tot de opheffing van het vorstbisdom in 1803 consequent ook ‘Herr zu Borculo’ noemen. In de Münsterse Domkerk en in vorstbisschoppelijke wapens in het gehele Münsterland kan men dan ook het Borculose wapen aantreffen.

Deze blogtekst en meer, alsmede een verantwoording van de bronnen, zijn opgenomen in het Artikel Borculo 400 jaar Gelders.

Eibergen, 12 december 2015,
Bennie te Vaarwerk

N.B. Op zaterdag 19 december 2015, aan de vooravond van de 400ste verjaardag van de incorporatie van Borculo, vindt te Borculo een ‘Gelredag’ plaats, waarvan het TV-Gelderland-programma ‘Ridders van Gelre’ initiatiefnemer is. Bij die gelegenheid zullen ook de kelders onder het Hof in Borculo geopend. Het is een unieke gelegenheid die kelders te bekijken. De kelders, die voor een groot deel een laatmiddeleeuwse oorsprong hebben, zijn maar zelden voor publiek toegankelijk. Ik roep ook niet-Borculoërs op om de gelegenheid te baat te nemen om deze kelders te bekijken. Voor mij is het steeds het belangrijkst geweest, dat de geschiedenis van Borculo niet alleen de Borculoërs aangaat, maar zeker ook voor inwoners van Neede, Eibergen en Lichtenvoorde van groot belang is geweest, omdat die plaatsen er lang onderdeel van hebben uitgemaakt en dus ook de roerige geschiedenis delen. Helaas zal ik zal zelf door omstandigheden verstek moeten laten gaan.

Raadsels rond een Eibergse slee uit 1852 in Moskou

Een maand geleden ontving ik een e-mail uit Moskou met een niet alledaagse vraag. Een openluchtmuseum aldaar had een slee aangeschaft die dateerde uit 1852 en voorzien was van Hindelooper schilderwerk. De eenpersoons slee, die met speciale stokken in beweging gebracht moest worden, was aan de buitenzijde voorzien van het wapen van Hindeloopen (met jaartal) en aan de binnenzijde het wapen van de gemeente Eibergen (zie afbeelding). Onder dat wapen, op de afbeelding slecht leesbaar, de tekst ‘H.I.V. Eibergen’.  Wat had/heeft deze slee met Eibergen te maken? Men opperde dat de letters en het wapen zouden kunnen duiden op een opdrachtgever met de naam H.I. van Eibergen of op de gemeente Eibergen. Het wapen is onmiskenbaar afgeleid van dat van de gemeente Eibergen: gouden eieren op een blauw schild. In die kleuren kwam het Eibergse stads- en gemeentewapen voor het eerst voor op het in 1709 in gebruik genomen Eibergse kerkorgel, dat nu in de Protestantse kerk van Westervoort staat. Het gemeentewapen van 1816 nam deze op zich onjuiste kleurstelling over.

Het Eibergse wapen op de binnenkant van de uit 1852 daterende arrenslee van het openluchtmuseum van Moskou (foto via Nederlandse ambassade in Moskou).
Het Eibergse wapen op de binnenkant van de uit 1852 daterende slee van het openluchtmuseum van Moskou (foto via Nederlandse ambassade in Moskou).

Het is ook zeker geen familiewapen van een geslacht Van Eibergen, want het heeft de kleurstelling van het stads- en gemeentewapen. Het zou bovendien van een slechte smaak getuigen als een familie Van Eibergen met het Eibergse stads- en gemeentewapen zou pronken (nog afgezien van de vraag of dat toegestaan zou zijn).  Een familie Van Eibergen was er ook niet meer in Eibergen in 1852. Bovendien staat op de buitenkant het Hindelooper wapen. Een burgerlijke opdrachtgever ligt meer voor de hand. Een gemeentelijke slee dan maar? Dat lijkt me ook onwaarschijnlijk. Dan zou er zeker in die tijd het woord ‘gemeente’ voor geplaatst zijn en bovendien juist aan de buitenkant geplaatst zijn. Ook het gemeentewapen zou dan zeer waarschijnlijk volledig en ongewijzigd overgenomen zijn. Ik kan de slee ook niet verbinden aan de weinige verenigingen die uit die tijd in Eibergen bekend zijn. Relaties van Eibergen met Moskou uit die tijd zijn me niet bekend, wel van wat later toen een zoon van de in 1855 in Eibergen overleden textielfabrikant Bouquié, voor zijn huwelijk in Sint-Petersburg uittreksels uit het Eibergse bevolkingsregisters nodig had. Maar de band van die (in België geboren) zoon met Eibergen was slechts kortstondig. Dat is dus ook weinig waarschijnlijk. Een geschenk bij een of andere gelegenheid?  Er is ook nauwelijks informatie bekend over de geschiedenis van de slee tussen 1852 en het moment van aankoop door het Moskouse openluchtmuseum. Kortom er zijn eigenlijk alleen nog maar vragen. Als u meer weet of suggestie(s) voor verder onderzoek hebt, dan hoor ik het graag.

Bennie te Vaarwerk 

Een Beltrums huwelijkscontract uit 1780

In het archief van de Huizen Nettelhorst en De Heest, in het kerspel Lochem, bevinden zich archivalia afkomstig van de eerste burgemeester van de gemeente Eibergen, mr. P.R.J.W. van Heeckeren. Deze was daarnaast ook secretaris van die gemeente, lid van de Staten van Gelderland en notaris in Eibergen. Waarschijnlijk vanuit die laatste hoedanigheid heeft hij inzage gehad in archivalia die klanten aan hem gegeven hebben ten behoeve van de ene of andere notariële handeling. De originele stukken kwamen uiteindelijk terecht in zijn particuliere archief, dat na zijn dood in 1835 kennelijk werd opgeslagen in bovengenoemd huisarchief.

Een van die stukken betreft het originele huwelijkscontract tussen Jan Hindrick Boomers op Boomers of den Boomert in het schependom Groenlo en Diena Neikamp (Nijkamp), gesloten op het erve Bomers aldaar op 7 januari 1780. Contracten als deze zijn meestal terug te vinden in de archieven van de desbetreffende boerderijen. Minder vaak zal men ze aantreffen in de archieven van de rechtbanken van vóór 1811. Het geschrift verraadt dat er geen schoolmeester of andere netschrijver aan te pas is gekomen. Vooral de moeilijke en vreemde woorden werden opgeschreven zoals men ze toen hoorde. Dat begint al met de aanhef, ‘In noomiine cantissiimaTriiniitas, amen’, waar juister ‘in nomine sanctissima Trinitatis, amen’ had moeten staan[1]. Deze (middeleeuws aandoende) aanhef duidt erop dat we hier te doen hebben met een huwelijkscontract tussen twee katholieke personen. Dat kan ook bijna niet anders want de stad en het platteland van Groenlo (inclusief Beltrum en Lichtenvoorde) was na de Reformatie overwegend katholiek gebleven. De opbouw van het contract wijkt niet af van wat we elders tegenkomen. Het bijzondere zit hem vooral in de inhoud. In de eerste plaats is het niet de oudste zoon die trouwt en opvolgt, maar een jongere zoon. Dat blijkt uit artikel 6, waarin een compensatieregeling getroffen wordt voor doen van afstand van diens eerstgeboorterecht op de erfopvolging, maar ook een regeling voor het geval het samenwonen onder één dak van het jonge paar met de vrijgezelle oudste broer op een mislukking zou uitlopen. Dat was een bepaald niet ondenkbeeldig en is ook vooruitstrevend te noemen.[2] De oudste broer werd nadrukkelijk bevoordeeld met vaste eigen inkomsten gedurende 25 jaar (artikel 7). Bij zijn overlijden vervielen de bezittingen aan de erfopvolger. Veel voorkomend was de volgende bepaling, dat de (ongetrouwde) kinderen verzorgd werden door de gehuwde broer, in geval van ziekte en anderszins. Het huwelijkscontract legt aanzienlijke beperkingen op aan de mogelijkheden van de jongelui om op het erf hun gang te gaan. Indachtig het gezegde ‘Kleedt oew neet oet veurdat i-j naor bedde gaot’, hielden de (schoon)ouders de hand aan de ploeg. Zij bepaalden het moment van overdracht van het bedrijf. De zoon en schoondochter waren ‘slechts’ knecht en meid totdat ze het bedrijf overnamen. Wanneer het zo ver was, moesten de jongelui de andere broers en zuster uitkopen, o.a. met een (bruids-)koe of de geldelijke waarde daarvan (artikel 3). Ook voor de zuster Maria werd een afzonderlijke regeling getroffen, alsmede voor de moeder na het overlijden van de vader. Het contract regelde minstens zoveel over de rechten van ouders en andere kinderen als over de rechten van het bruidspaar.

Transcriptie Beltrums huwelijkscontract, 1780

[1] In nomine Sanctissima Trinitatis: in de naam van de Heilige Drie-eenheid.

[2] In 1959 verscheen van de hand van dr. G.A. Kooy onder de titel De oude samenwoning op het nieuwe platteland, een studie over dit toen nog veelvuldig voorkomen van het (gedwongen) onder één dak samenwonen van meerdere generaties en de problemen die dat voortbracht.

De Eerste Munsterse Oorlog (1665-1666)

Oorlogsverklaring_14091665_NA_SGEen oorlogje om niets?
‘Een gelegenheid tot nieuwe aanmatigingen voor de Staten en van onaangenaamheden voor Christoffel Bernard, was een nietig stadje’. Zo begint P. Corstiens[1] zijn verhaal over de achtergronden van de ‘belangstelling’ van vorstbisschop Von Galen van Münster voor stad en heerlijkheid Borculo. Oorlog om Borculo: het had ook wel iets ongeloofwaardigs. In de oorlogsverklaring van de van 14 september 1665 komt Borculo pas aan het eind van het stuk aan de orde. Een korte oorlog volgde, maar die leverde uiteindelijk niets op voor de vorstbisschop, en ook niet voor de heer van Borculo: de eerste kreeg geen schadevergoeding (maar behield wel het gebied) en de tweede kreeg het gebied van Borculo niet terug (maar hoefde geen schadevergoedingen te betalen). Over deze oorlog, oorzaken en verloop is op macroniveau veel geschreven. Deze bijdrage, die verschijnt ter gelegenheid van de 350ste verjaardag van de Eerste Munsterse Oorlog, heb ik vooral beschreven vanuit de positie van de stad en heerlijkheid Borculo en de beide hoofdrolspelers, wier persoonlijke belangen en reputatie op het spel stonden. Dat waren De in 1650 gekozen vorstbisschop Christoph Bernhard von Galen en graaf Otto van Limburg-Stirum, heer van Borculo.

Munster

Vorstbisschop Von Galen in militair en kerkelijk tenue.
Vorstbisschop Von Galen in militair en kerkelijk tenue.

‘Mein Borkelo, mein Borkelo, welches mir von Gottes und Rechts wegen zukommt!…

Op 10 en 11 mei 1666[2] was de Nederlandse gezant Zyborgh op bezoek bij de toen in de vesting Coesfeld verblijvende Münsterse vorstbisschop Christoph Bernhard von Galen (1606-1678). Hij kwam hem mededeling doen van de ratificatie (door de Staten-Generaal) van de Vrede van Kleef (18 april 1666), die een eind had gemaakt aan het acht maanden durende ‘landoorlogje’ tussen Münster en de Republiek. Zyborgh meende, dat het beste bewijs van ‘s bisschops goede bedoelingen zou zijn, dat die zijn troepen uit Borculo zou terugtrekken. Daarmee raakte hij de vorstbisschop in de ziel. Er volgde dan ook een emotioneel antwoord: ‘Mein Borkelo, welches mir von Gottes und Rechts wegen zukommt!…’. Na een pauze hervond Von Galen zich en voegde er aan toe: ‘ich werde sehen, dass die Räumung erfolgt’. [3]

Deze woorden geven wel aan hoe diep bij de Münsterse vorstbisschop de gedachte geworteld was dat stad en heerlijkheid Borculo behoorden tot zijn vorstbisdom. Alleen een man met zo’n diep gevoelde overtuiging kon op basis van zo’n gedachte een oorlog beginnen. Al in zijn ‘Wahlkapitulation’ (1652), het schriftelijke document waarin de afspraken tussen de nieuwe bisschop en het domkapittel werden vastgelegd, had hij eigenhandig aan zijn eerste titel, ‘bisschop van Münster en Rijksvorst’, toegevoegd: ‘burggraaf van Stromberg, graaf van Delmenhorst en [!] Borkelo’. Daarmee was de toon gezet en werden de bedoelingen duidelijk, althans vanuit Münsterse optiek. Dat doel laat zich ten aanzien van Borculo als volgt samenvatten: het weer onder het gezag van het vorstbisdom Münster en het Duitse Rijk brengen van de daaraan in 1615/6 door de Nederlandse Republiek onttrokken Stad en Heerlijkheid Borculo. Alleen via een offensieve buitenlandse politiek kon Von Galen zijn doel bereiken. Want de tegenpartij – de Republiek – was in die tijd te machtig om via de weg van de rechtspraak op de knieën te krijgen. Vonnissen van de hoogste rechter in het Rijk, het Rijkskamergerecht, en van de keizer zelf (Rijkshofraad) heeft ‘Den Haag’ steeds naast zich neergelegd. De achtereenvolgende bisschoppen van Münster waren tot 1650 ook aartsbisschop en keurvorst van Keulen. Zij waren afkomstig uit het Huis Beieren en hadden daardoor veel meer belang bij de gebieden langs de Rijn dan bij het noordelijk gelegen achterland, dat het vorstbisdom Münster nu eenmaal was en het daaraan onttrokken kleine en onbelangrijke heerlijkheidje Borculo, gelegen tussen de graafschap Zutphen en West-Münsterland, in een gebied dat later niet voor niets de naam ‘Achterhoek’ zou krijgen. Vorstbisschop Ferdinand von Bayern overleed op weg naar Münster in 1650 toen hij deze stad voor het eerst sinds zijn bisschopsverkiezing in 1612 wilde bezoeken. Al spoedig na het aantreden van Christoph Bernhard von Galen maakte die zijn bedoelingen duidelijk. Toen begon het zoeken naar een gelegenheid om de Republiek aan te vallen en Borculo weer onder Münsters gezag te brengen.

Kasteel Borculo in 1743, vanuit het zuidwesten.
Kasteel Borculo in 1743, vanuit het zuidwesten.

Graaf Otto van Limburg Stirum, heer van Borculo (1644-1679)
Ten tijde van de bisschopskeuze van Von Galen werd Borculo al zes jaar bestuurd door graaf Otto van Limburg Stirum. Hij was een kleinzoon van graaf Joost, die de heerlijkheid in 1615 toegewezen had gekregen. Otto werd geboren omstreeks 1620. Hij was de (oudste) zoon van Herman Otto van Limburg Stirum, heer van Borculo, en van Anna Margaretha Spies von Frechen und Bodendorff.[4] Na het overlijden van zijn vader in 1644 volgde hij in Borculo op. Vanaf 1642 bekleedde hij verschillende militaire functies, w.o. gouverneur van Groenlo (1644-1665). De Staten van Gelderland benoemden hem in 1666 tot provinciaal bevelhebber. Het feit dat hij katholiek was, heeft de Staten van Gelderland en de stadhouder niet gehinderd hem in deze en andere hoge militaire functies te benoemen. Dat had voor Borculo nog bijzondere consequenties, waarover verderop meer. Graaf Otto overleed op 27 augustus 1679 te Borculo.
Op 5 juni 1643 trouwde hij op kasteel Buren met Elisabeth Charlotte von Dohna. Het huwelijkscontract werd eveneens daar gesloten op 13 juni 1643. Tot de getuigen behoorden o.a. Prins Frederik Hendrik (tevens graaf van Buren) en diens vrouw Amalia van Solms. De bruid was een nichtje van de Oranje-prinses. Zij was gereformeerd, hij rooms-katholiek. In de huwelijksvoorwaarden werd vastgelegd dat de kinderen gereformeerd zouden worden opgevoed. Graaf Otto ging pas in 1668 over naar de gereformeerde religie.[5] Dat belette hem, en vooral zijn gereformeerde echtgenote niet, vriendschappelijke betrekkingen te onderhouden met de Eibergse predikant Willem Sluiter, die ook werk aan hen heeft opgedragen. Nog in 1663 heeft de graaf zich verzet tegen een plakkaat van de Gelderse Landdag, dat de aanstelling van ‘roomsgezinde’ ambtenaren verbood. Hij wilde de in januari 1649 benoemde richter Bernhard Marquerinck en dr. Houvel (benoemd in november 1648) in hun functies handhaven. Ook andere geboden van de Landdag en het Hof van Gelre en Zutphen om altaren e.d. uit de kerken te verwijderen en het verbod op de openbare uitoefening van de rooms-katholieke godsdienst in met name Beltrum, Lievelde en Zwolle, legde hij tussen 1647 en 1657 naast zich neer. De bezetting van 1665-1666 is voor graaf Otto geen aanleiding geweest om tot strafrechtelijke vervolging over te gaan van beambten die met de Munsterse bezetter hadden geheuld. Pas na de tweede bezetting, in de jaren 1672-1674, werden enkele beambten vervolgd, daaronder Bernhard Marquerinck, dr. Oeveljunck, Derrick Haefkens, Otto Cool ‘ende eenige anderen’, allen burgers van Borculo. In een brief aan de Staten-Generaal, d.d. 11 januari 1676, noemt hij hen ‘onse rebelse onderdanen’, die zich ‘tegens alle Gods ende wereltlijcke rechten, ook tegens placaeten van haer Hoogmogenden ende van desen Furstendumb sich ten hoogsten hebben versondiget ende capitaliter anderen ten exempel behoren werden gestraftt’. Hoogverraad dus, die met de dood bestraft zou moeten worden. Zij hadden ‘sich met de eerst invasie in publyque dienst van de vianden begeven’. Oeveljunck bijvoorbeeld, zou in 1665 geprobeerd hebben jonker Johan Baltzer van Duijth genaamd Buth, voetsoldaat in de compagnie van graaf Otto, ‘te verleyden om een aenschlag op het Huijs te Borculoe te helpen practisieren.’ Toen de vorstbisschop het kasteel had ingenomen, zou Oeveljunck er bij de bisschoppelijke richter op aangedrongen hebben een vonnis te vellen, ‘waerbij wij [de HvB] wierden verklaert inqualificatus dominus onser heerlijckheyt Borculoe.’ [6] Dat graaf Otto als heer van Borculo pas overging tot vervolging van de ‘verraders’ na de tweede bezetting, hangt m.i. in ieder geval deels samen met de overgang van diezelfde heer naar de gereformeerde kerk, want als waar is wat hij in de brief aan de Staten-Generaal beweerde, dan had hij al in 1666 een strafproces kunnen beginnen.

De oorlogsverklaring van 14 september 1665
Op 14 september 1650 gaf Von Galen zijn ‘oorlogsverklaring’ af. Het opschrift van de Nederlandse vertaling van de brief luidt: ‘Missive van den bisschop van Munster, daerbij Hare Hoog Mogenden denuncieert [verklaart] den oorloch, van date den 14e september 1665’.[7] De brief begint met een beschrijving van de door de Republiek gepleegde vijandelijkheden in Oost-Friesland, dat ook tot het vorstbisdom Munster behoorde. De vesting Bourtange bijvoorbeeld zou gebouwd zijn op Munsters territorium. Alle pogingen om de zaak in het minnelijke te schikken waren mislukt, zodat de bisschop zich genoodzaakt zag de zaak ‘daerhenen te trachten’ te leiden, ‘ten eynde wij voor alle ontfangene onveroorsaeckte vijantschap, schimp ende schade, behoorlijcke restitutie, satisfactie ende verseeckeringe in toecoomende mogen erlangen’. De brief bevatte zeven punten, te weten:[8]

 

  1. De wederrechtelijke inmenging van de Staten-Generaal in zaken die het Duitse Rijk aangingen;
  2. De bezetting van de Dielerschans en schending van het grondgebied;
  3. Beledigende brieven aan de Duitse keizer en vorsten;
  4. De voortdurende bezetting door Staatse troepen van Oostfriese plaatsen;
  5. De bezetting van stad en heerlijkheid Borculo en de vordering van 15 maal 100.000 gulden schadevergoeding;
  6. De verspreiding van spotprenten en schimpgedichten;
  7. Het ondersteunen van de opstand van de stad Munster.

De tekst over Borculo luidt als volgt (in de eigentijdse Nederlandse vertaling):[9]
‘… ende dan onse Heerlijckheit Borckelohe, dewelcke in anno 1616 door haer wapenen onrechtvaerdich hebben geoccupeert [bezet] ende beneffens andere ons toebehoorende plaetsen ende voort, ende voort, met gewelt ende ongelijk door haer machtblijck vooronthouden, ende behalven dat naderhant nademael hun niet genoech is geweest de opgemelde geweltdadige invasie aen ons te doen, soo comen deselve tot continuatien van haer vijantlijke gemoet [bedoelingen], ons met executieschriften te bedrygen over eene sententie tot Arnhem anno 1613, 1615 ende 1662 incompetenter [onbevoegd] ende nulliter [van geen waarde] in de opgemelder Borckelohe saecken uytgesproocken, dewelcke voor ons Sticht tot Spier rechtelijck is gedecideert, ende dat op eene onopbrengelijke somma gelts van vijftien mael hondertduysent gulden, de dato ’s Gravenhaege den 17 juny 1664, om nu door sulcke middel ons in de uytterste ruyne te storten wanneer deselve niet ondertusschen door de ingevallene Engelsen Oorlooch waere verhindert’.Negen dagen later trok de vorstbisschop met een grote troepenmacht op drie plaatsen de Republiek aan. Op 23 september[10] trok de hoofdmacht onder de leiding van Von Galen zelf, bij het Twentse Losser de grens over. Op de 24ste werd Enschede veroverd, en vervolgens Oldenzaal, Ootmarsum en Hengelo. Eerst daarna werd Borculo veroverd, dat op 27 september veroverd werd (de stad hanteerde nog de oude kalenderstijl, dus daar was het nog 17 september). Op de feestdag van St.-Michael (29 september) liet de bisschop in de Borculose parochiekerk het Te Deum zingen. Op 1 oktober werd de naburige stad Lochem ingenomen.De Borculose burgemeesters legden de inname en de bezetting van het kasteel en de stad achteraf vast in het stadslegerboek[11]:‘Den 17den septembris 1665 op Lambertidagh, zijnde soendagh[12] ’s morgens mit het kriecken van den dagh heefft die heer bischop van Munster onvermoedelijck die stadt van Borculoe overfallen ende over die stouwe aen die waetermolle is die militie met gewelt ingefallen ende gepassiert met sterck schieten, krijten ende schreuwen ende heefft desselven krijgsvolck die stadt deerlijck uythgeplondert, verscheydene ingeseten uythgeplondert getrocken ende beswaerlijck soe te voet alss te peerde inquartiert. Denselven dagh die heer bischop met die armade persoenlijck aengekomen ende het Huijss offte casteel all voorts met waepender handt angetastet, daertegens die opliggende capitain-lieutenant Harsolte met sijn bijhebbende soldaten sich gedefendiert ende geweert met dapper schieten. Edoch is het casteel des anderen daeges naemiddaeges, op maendagh op den 18 overgegeven bij accoort in handen van gemelten heer bischop. Waernae bij vervolgh gemelte heer bischop met die armade deur deese stadt gemarchiert ende die steden Lochum, Dotinchem, ’t Huyss Wildenbergh ende Keppel ingenoemen, daerinne nochtans geen guarnisoen gelegen, ende wijders die geheele graeffschap Zutphen ten plattenlande affgeloopen, gelijck oock die Twente, Drenthe ende anschietende quartieren, ende alle onder contributie gestelt ende onder dwanck beholden.’

Volgens de beschrijving hebben de Munsterse troepen flink huisgehouden in Borculo. Het stadsbestuur schrijft:

‘Dese stadt is yammerlijck met inquartieringe geduyrende die besettinge bedorven. Verscheydene huysen affgebroocken ende geraisiert.’

Ook van andere plaatsen is wel het een en ander bekend. De Eibergse predikant Willem Sluiter bijvoorbeeld, verliet Eibergen op 15 september. Op 28 mei 1666 schreef hij over de omstandigheden waaronder hij zijn eerste preek hield: ‘Op rustdagh, den 16/6 mey, deed ik, na soo een verstroojinge van 33 weeken, mijn eerste predicatie hier wederom, op een trap staende, alsoo der geen overblijfsel van den predikstoel, maer wel van den grouwel der verwoestinge, te sien was’.[13]

Dat de Eibergse predikant-dichter Willem Sluiter en de Munsterse vorstbisschop Christoph Bernhard von Galen tijdgenoten waren, is heel goed te zien op deze schilderijen, die voor deze gelegenheid naast elkaar gezet zijn. Voor het overige in alles tegenpolen.
Dat de Eibergse predikant-dichter Willem Sluiter en de Munsterse vorstbisschop Christoph Bernhard von Galen tijdgenoten waren, is heel goed te zien op deze schilderijen, die voor deze gelegenheid naast elkaar gezet zijn. Voor het overige in alles tegenpolen.

Op de Gelderse Landdag van 20 september 1665 (oude stijl) werd een verslag uitgebracht over het optreden van de Munsterse troepen in de Graafschap Zutphen. Daarin heet het,‘dat den bisschop van Munster het casteel van Borculoe alrede drie daghen geplocqueert ende beschoten heeft gehadt, en dat desselfs onderhebbende militie die geheele graefschap Zutphen door is stroopende’.[14] Ook besluit de Landdag in artikel 7, ‘om alle occasien van nieuwe onlusten ende verwijderinge te voorcomen’, dat Von Galen ‘absolutelick’ afstand moet doen ‘van ’t territoriale recht, ’t welck hij op de voorgemelde heerlijkcheyt van Borculoe ende d’appendentien van dien tot praejudicie van de Heeren Staten-Generaell ende van de Heren Staaten des vorstendombs Gelre ende des Graefschaps Zutphen heeft willen praetenderen’.
Men besluit ook dit artikel uit te breiden met de zinssnede: ‘Blijvende mede die sententien bij den Hove van Gelderlant ende adjungeerde richters met den aencleven van dien tusschen den tijdtlijcken heer bisschop van Munster ende den graeff van Styrumb gepronuntieert, in vollen vigeur (kracht), ende sal den heer bisschop van Munster geholden zijn deselve te voldoen ende nae te coomen.’

Op het punt van de schadevergoedingen heeft de Gelderse Landdag zijn zin niet weten door te drijven. Men eiste nog wel, vanwege de ligging op de grens met het vorstbisdom en het diep gekoesterde wantrouwen tegen de bezitter van de stoel van St.- Ludger, garanties van de Staten-Generaal.

Voorzijde van het gedrukte Tractaat van Kleef, gesloten op 18 april 1666, waarmee een eind kwam aan de Eerste Munsterse Oorlog.
Voorzijde van het gedrukte Tractaat van Kleef, gesloten op 18 april 1666, waarmee een eind kwam aan de Eerste Munsterse Oorlog.

Op 18 april 1666 werd in Kleef de vrede gesloten tussen de Republiek en Munster. Die bevat over Borculo de volgende bepalingen:[15]

Artikel III:
‘Voorts sal den heere bisschop van Munster terstondt, na den gemaeckten Vrede, aen de Heeren Staten-Genereal der Vereenighde Nederlanden restitueren alle die plaetsen, egeen uytgesondert, dewelcke denselven geduyrende desen oorlogh heeft ingenomen. Ende die van deselve, die ten tijde van de conclusie in sijne macht bevonden sullen werden, overleveren in soodanigen standt, als die ten tijde van de restitutie sullen wesen, ende specialijck het kasteel ende de stadt Borculoo.’

Artikel XI:
‘Voor sooveel belanght de heerlijckheyt van Borculoo, soo begeeren de Heeren Staten-Generael niet, dat ten aensien van het recht ofte respectu directi dominii sive utilis, door dit Tractaet yetwes werde verandert, maer dat ’t selve recht sal werden gelaten in dien stant, daerinne het voor desen oorlogh is geweest; edoch den gemelden heere bisschop renuncieert met consent van ’t Capittel aen het recht van superioriteyt[16] op de voorszeide Heerlijckheyt van Borculoo met de dependentien van dien, welverstaende, dat deselve renunciatie niet en sal prejudicieren aen ’t recht van ’t Rijck, maer dat hetselve in alles sal blijven in sijn geheel hetwelck nochtans tusschen den keyser ende de Heeren Staten anders niet sal werden gedecideert als door minnelijcke ofte andere wegen die men ten wederzijden sal goedtvinden.’

Dat Von Galen de oorlog uiteindelijk verloor is o.a. te danken aan het uitblijven van geld van zijn Engelse ‘bondgenoot’ en de (zwakke) steun die de Republiek kreeg van de Fransen. Al vóór de winter van 1665-1666 was daardoor de zaak beslecht. De vorstbisschop moest naar de onderhandelingstafel. Hij moest Borculo ontruimen en afzien van de soevereiniteit over Borculo, maar het recht van het leenheerschap (dominum directum) bleef openstaan en de rechten van het Rijk (wat die ook waren) bleven ook overeind. Over de vroegere zo grote schadevergoedingen werd in het geheel niet meer gesproken.

In het stadslegerboek werd de Vrede en de aftocht van de Munsterse troepen uitvoerig beschreven:

‘Hyrnae is eintlijck den vreede tuschen heeren Hoogh Mogende, die heeren Staten-Generael deeser Vereenighde Nederlandtsche Provintien, ende die heer bischop Christoffer Bernhart, furst tot Munster etc., gevolget ende beslooten. Ende sijn die van furstelijcke Munstersche militie tot elff compagnie van die Waelen offte regiment van Osewalt van Pleuren, generael-lieutenant, uyth die stadt gemarchiert nae Stifft Munster op den 30 april ouden stijll 1666, wesende maendagh. Den overste wachtmeister Diderick Cleppinck, commendant op het casteel alhyr verbleven, diewelcke den 2 maii volgende woenssdagh, met drie Duytsche compagnien vertrocken, voor het verstrecken offte verlaetinge dess casteels op het gemack doen hie logierde, die burgermeisteren doctor Henrick van Trier ende Wessel van Eyl, die sleutelen van die stadtspoorten weeder overgegeven ende in handen gelanget tot bewaer ende verseeckeringe van die stadt, seggende sulx te doen uyth speciael last van sijn genaedige furst ende heer, welcke poinct van overlangen van die stadtssleutelen wij genoemde burgermeisteren, doctor Henrick van Trier ende Wessel van Eijll, attestieren ons in voegen gestelt, specialick geschiet te sijn bij absentie van onse andere meedebroederen. Daernae gemelte Diderich Cleppinck, commendant, het casteel ende die stadt Borculoe verlaeten ende gequitiert, ende met die drie Duytsche compagnien voetvolck, sijnde het laeste guarnisoen, oock nae het Stifft Munster vertrocken, waermede die stadt Borculoe in haere voorige vrijheydt herstelt is worden.

Dat dieses alsoe waer is, hebben wij tijdtlijcke burgermeisteren ende aenwesende gemeenssluyden onderteickent ende goetgevonden in onse stadtsleegerboeck tott naerichtinge van onse naekomelingen te doen registrieren.

Bernhart tho Nover, burgemeister,
Oswaldt Buck, burgemeister,
Henr. Van Trier …, burghemeister,
Wessel van Eijll, burgermeister.

Anthoni Vijth, gemeinsman,
Heindrick ter Haeven, gemynsman,
Jan Buss als gemeinsman,
J. Godtschalck, gemeinsman

Voorlopig was daarmee de kous af. In 1672, het ‘Rampjaar’ kreeg vorstbisschop Christoph Bernhard von Galen een nieuwe kans, maar toen speelde Borculo niet zo’n expliciete rol meer als in 1665-1666, alhoewel de bezetting twee jaar duurde.

Eibergen, 14 september 2015,
Bennie te Vaarwerk

[1] P. Corstiens, Bernard van Galen, vorst-bisschop van Munster. Historische schets van een belangrijk tijdperk der XVIIe eeuw en van de Nederlandsche Republiek, vooral omstreeks 1672 (Rotterdam 1872), blz. 61.

[2] Met de datering kan er soms een probleem zijn: Gelderland ging pas in 1700 over tot wat men eufemistisch noemde ‘de verbeterde Juliaanse kalender’. Münster hanteerde al sinds het eind van de 16de eeuw de Gregoriaanse kalender (=nieuwe stijl). Data zijn in onderhavig stuk niet omgerekend.

[3] Karl Tücking, Geschichte des Stifts Münster unter Christoph Bernard von Galen, (Münster 1865), blz. 146. Alois Schröer, Die Korrespondenz des Münsterer Fürstbischofs Christoph Bernhard v. Galen mit dem Heiligen Stuhl (1650-1678), (Münster 1972), blz. 66, geeft in voetnoot 7 de tekst in het Nederlands weer: ‘Mijn Borkeloo, mijn Borkeloo! hetwelke mij van Godt ende rechtswegen toekomt’. Na een tijdje gezwegen te hebben, vervolgde hij: ‘Ick sal sien, dat de evacuatie geschiede’. Het is aannemlijk dat Von Galen zijn uitspraak in het Duits gedaan heeft. Het door Schröer aangehaalde citaat is afkomstig van de Nederlandse gezant.

[4] In de biografie zijn verschillende onduidelijkheden, o.a. over de geboortedatum- en plaats. Zie: A.P. van Schilfgaarde, De graven van Limburg Stirum in Gelderland en de geschiedenis hunner bezittingen, deel III (Assen 1961), blz. 64 en 68.

[5] Nationaal Archief, Collectie Van Limburg Stirum, inv. nr. LW17.

[6] Nationaal Archief, Archief Staten-Generaal, inv.nr. 12551.169.2

[7] NA, SG, inv.nr. 12569.169. Johann von Alpen, Leben und Thaten Christoph Bernhards von Galen (Munster 1790), omschreef het stuk als ‘Fehdebrief’, een brief waarin de vijandelijkheden beschreven worden, een verouderde, maar in dit geval wel toepasselijke term.

[8] P. Corstiens, Bernard van Galen, vorst-bisschop van Munster (Rotterdam, 1872), blz. 93.

[9] NA, SG, inv.nr. 12569.169.

[10] De datering blijft lastig: Münster en de Münsterse historici hanteren de Gregoriaanse kalender, de Geldersen (en Borculo) de Juliaanse kalender. Dat geeft een tijdsverschil van 10 dagen. Ik gebruik de beide stijlen, soms met de vermelding van ‘oude stijl’, als de Gelderse kalender gebruikt wordt, of nieuwe stijl, als de Gregoriaanse kalender gebruikt wordt.

[11] ECAL, OA Borculo, inv.nr. 1. Bronpublicatie: J.S. van Veen, ‘Het verblijf der Munsterschen te Borculo in 1665 en 1666’, (‘Bijdragen tot de geschiedenis van Borculo’), in: Bijdragen en Mededelingen ‘Gelre”, XXI (1918), p. 40-41.

[12] Volgens de kalender nieuwe stijl viel 17 september 1665 op een donderdag.

[13] C. Blokland, Willem Sluiter 1627-1673 (Assen 1965), blz. 15.

[14] Gelders Archief, Archief Hof van Gelre en Zutphen, inv.nr. 1521.

[15] Hier overgenomen uit de gedrukte versie ‘Tractaet van Vreede, den aghtienden aprilis 1666 binnen de stadt van Cleve gemaeckt ende geslooten tusschen de Hoogh Mogende Heeren Staten-Generael der Vereenighde Nederlanden ter eenre, ende den Heere Bisschop van Munster ter andere zijde’ (’s Gravenhage, 1666). Zie ook: H.G. Harkema, ‘De betrekkingen van het bisdom Münster tot de Nederlanden, inzonderheid tot Gelderland, tot aan den Vrede van Kleef, 18 april 1666’, in: Bijdragen en Mededelingen ‘Gelre’, VII (1904), blz. 2-65, hier blz. 51-52.

[16] De vorstbisschop moest nadrukkelijk afstand doen van de soevereiniteit over Borculo, waarvoor de instemming van het domkapittel vereist werd. Aan de rechten van het Rijk werd niet getornd.

Open Monumentendag 2015: Gelselaar en Eibergen

De Open Monumentendag biedt elk jaar wel de gelegenheid bekende en minder bekende monumenten te bekijken. Meestal bezoek ik monumenten in de eigen gemeente, ook omdat er ook steeds weer nieuwe monumenten opengesteld worden. Helaas waren andere monumenten dit jaar gesloten, zoals Huize de Kamp en de kerktoren in Neede. In Gelselaar stond boerderij Winkels centraal. Met de boeiende verhalen erbij van Arend Heideman, op de deel van de schuur, was dat een goed besteedde middag. Het beschermde dorpsgezicht is zeer beslist ook de moeite waard. Ergens doet Gelselaar mij (in het klein) denken aan een andere Gelderse plaats die ik dit jaar zeer heb leren waarderen, nl. Oosterbeek. Intiem en rustiek als je van de grote weg af bent (van dat laatste heb je in Gelselaar trouwens geen last). Ik heb van het bezoek aan Gelselaar ook maar weer eens gebruik gemaakt om het vlakbij liggende terrein van de havezate Bevervoorde of Jonkeren te bezoeken. Ik moet zeggen dat ik enigszins geschrokken ben van het tamelijk verwaarloosde terrein. De reconstructie behoeft dringend groot onderhoud. (Naschrift 14-09-2015: Herman Wannink berichtte mij dat het onderhoud van het terrein wordt opgepakt)

Het tweede monument dat ik bezocht heb was de Oude Mattheuskerk in Eibergen. Elke keer is daar wel wat nieuws te ontdekken. Nu heb ik vooral de kraagstenen in het torengewelf bekeken. Het betreft vooral (eenvoudige) vrouwenfiguren, wat bij mij het idee deed ontstaan dat het portaal onder de kerktoren kennelijk gebruikt werd om plaatselijke nieuwtjes uit te wisselen. Het is nog steeds moeilijk om aan goede en bruikbare literatuur over bouwsculptuur in een middeleeuwse en bovendien Münsterse kerk als die van Eibergen te komen. In het recent uitgekomen Tijdschrift van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is er een artikel aan gewijd (‘Sprekende stenen. Bouwsculptuur in middeleeuwse kerken’).