Categoriearchief: Achterhoek

Nieuwe bronnenpublicatie: het markeboek van Gelselaar, 1674-1788

Een pagina uit het markeboek van de buurschap Gelselaar.
Een pagina uit het markeboek van de buurschap Gelselaar.

Al eerder heb ik geblogd over het markeboek van Gelselaar. De transcriptie van dat register of resolutieboek van de geërfden van Gelselaar is vandaag op de website geplaatst. Zoals zo vaak in de geschiedenis, is een ruzie aanleiding geweest tot archiefvorming, in dit geval tot het aanleggen van het markeboek. Er was een geschil  met de mark van Noordijk, waarover een proces gevoerd werd. De ook toen al dure advocaten moesten betaald worden uit de opbrengsten van te verkopen hout en van een ‘sekere hutte met de uytdrift gelegen op de Schipbeke’. Grensgeschillen waren er later (1681) ook met Geesteren. Wat opvalt is dat de mark van Gelselaar relatief weinig gewaarde erven heeft. De dienst wordt er uitgemaakt door de heer van Ruurlo als bezitter van het in Gelselaar gelegen goed de Schothorst, de heer van Bevervoorde (later Theodorus Oldenkotte), de bezitter van ’t Weldam (namens Benneker), drost Joan Balzer van Duythe, namens de heer van Borculo als erfmarkenrichter als voorzitter van de markenvergadering, de diaconie van Haaksbergen (Stockhuyrne), Ten Broeckhuijs, Janssen en Tecklenborgh. Heel langzaam wordt dat aantal wat groter.
De mark bemoeide zich ook met de kerk (waar men ook vergaderde). De gewaarden, geërfden of markgenoten controleerden in het bijzijn van de drost de kerkenrekeningen. De mark droeg ook verantwoordelijkheid voor het beheer en onderhoud van het kerkgebouw, waarvan de garfkamer (oorspronkelijke sacristie, later misschien de consistoriekamer) in 1710 in een staat van ernstig verval verkeerde. Een verzoekschrift tot herbouw en restauratie wordt door een flink aantal inwoners ondertekend, waarvan tien met een huismerk. Een foto daarvan is in de transcriptie opgenomen.
Dat Gelselaar met recht een ganzendorp genoemd mag worden blijkt ook uit meerdere passages in het nu op het internet beschikbaar gekomen transcriptie van het markeboek.

Bennie te Vaarwerk

Veel Borculose geschiedenis in de Westfaalse Domstad Münster

117_Noordtoren_Domkerk_Munster
De noordelijke toren van de St.-Paulusdom in Münster, gezien vanaf de binnenplaats annex domkerkhof.

Al 25 jaar kom ik met enige regelmaat in Münster, maar dan vooral om archieven te bezoeken. Voor het eerst in jaren heb ik ditmaal de laptop thuisgelaten en ben begonnen aan een ontdekkingstocht naar de in steen (en hout) gehouwen geschiedenis van Stad en Heerlijkheid Borculo in Münster.
In al die jaren is Münster erg veranderd. Qua fietsen doet de stad niet meer onder voor een vergelijkbare Nederlandse steden als Eindhoven of Utrecht. Ook Münster is een studentenstad. Dat merk je en zie je overal om je heen.
Er is veel nieuwbouw, ook in het centrum, maar hier lijkt men er meer moeite voor te doen die in te passen in het stadsbeeld. Nederlanders blijven makelaars en handelaars: het moet snel en het moet goedkoop. Dan heb ik het nog niet over de nieuwbouw die gepleegd moest worden als gevolg van de bombardementen op de stad in de laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog: de arcaden en de gevels zijn hersteld, maar daarachter zit meestal moderne nieuwbouw. Op een aantal plekken is dat erg zichtbaar: in de voorhal van het Rathaus met zijn moderne, nu weer wat gedateerd ogende tegelvloer, het ontbreken van gemetselde gewelven achter de arcaden, en de Domkerk met haar hypermoderne gesloten westgevel met moderne ramen die de oorspronkelijk in laatgotische stijl gebouwde gevel verving.
Hoewel ook ongetwijfeld het rooms-katholieke geloof in Münster op zijn retour is, maakt de stad in uiterlijk nog steeds een katholieke indruk. Torens en kerken alom, regelmatig missen of andere godsdienstoefeningen waarvoor de klokken geluid worden. In Münster ziet men nog nonnetjes in het straatbeeld.
De skyline van Münster is, komend uit de richting Altenberge, haast adembenemend te noemen met de torens van de Lambertikerk, de Domkerk en de Überwasserkerk. Dan kun je het schilderij van Gerard Terborch begrijpen waarop hij de komst van de Nederlandse gezant Pauw naar de Vredesonderhandelingen in Münster in 1646-1648 heeft afgebeeld. Alleen de Lambertikerk heeft een hoge spits. Wat dat betreft lijken veel (voorreformatorische) kerken in het vroegere Achterhoekse deel van het oude bisdom Münster wel een voorbeeld te hebben genomen aan de torens van de hoofdkerk van het bisdom. Dat zie je trouwens ook in Brabant en Utrecht. Hoge spitsen, zoals in Eibergen, zijn in het oude bisdom Münster een uitzondering.
Parkeren op de Schlossplatz (tot medio 2012 Hindenburgplatz), gelegen aan de ringweg rond de Altstadt, is in vergelijking met Nederland nog goedkoop. Er zitten nog mannetjes achter een balie die een parkeerkaart afgeven en bij wie je aan het eind van de dag (vlot) kunt afrekenen.

001_Toren_Uberwasserkerk_Munster_25072013
De toren van de Überwasserkerk.

Achterhoekers die een bezoek willen brengen aan hun ‘oude’ hoofdstad, adviseer ik de auto op de Schlossplatz neer te zetten en vandaar via de Frauenstrasse naar de binnenstad te lopen (5 minuten). Al snel krijg je zicht op de Liebfrauenkirche, oftewijl de kerk die behoorde bij het in de achttiende eeuw opgeheven adellijke vrouwenstift Maria Transaqua of (in het Duits) Überwasser. En dan zijn we meteen bij de oudste Needse geschiedenis. Dit Stift werd in 1040 gesticht door de toenmalige bisschop van Münster aan de andere zijde van het Münsterse riviertje de Aa, vandaar: transaqua, Überwasser of Overwater. Die bisschop heeft vermoedelijk zijn in Neede gelegen bezit (de Grote en Kleine Hof te Neede en een aantal boerderijen, waaronder Biezebeek in Eibergen) aan dit Stift geschonken Vanaf 1040 tot diep in de zeventiende eeuw komt Neede dan ook voor in de archieven van Überwasser, die na opheffing van het Stift in 1773 terecht zijn gekomen in het Studienfonds Münster, Stift Überwasser, dat thans bewaard wordt in het Landesarchiv Nordrhein-Westfalen, Abteilung Westfalen (voorheen: Staatsarchiv Münster). Doordat de Heer van Borculo in de zestiende eeuw de Hof te Neede in pacht wist te verwerven van de abdis van Überwasser, heeft hij zijn invloed in Neede en in de Needse kerk sterk weten te vergroten. De verwantschap van de Needse kerk met de Überwasserkerk blijkt vandaag de dag het meest uit de ingangspartijen, die in beide gevallen uit dubbele deuren bestaat. In de Heerlijkheid Borculo is de Needse kerk alleen al om die reden een uitzondering. Het plein bij de Überwasserkerk is een groene oase en oogt wat dorps door de kleine woonhuizen midden in de stad.

024_Munster_rivier_de_Aa_tussen_stad_en_Uberwasser
Het riviertje de Aa in het centrum van Münster. Omdat het Stift aan de overzijde lag werd het Überwasser of Overwater genoemd.

Meteen achter de kerk ga je het riviertje de Aa over, een riviertje in het groen. Er ligt een wandelpad naast. De Domplatz, het Domplein, lokt in de verte. Geleidelijk doemen de twee romaanse torens van de Domkerk op. En de na de oorlog geheel nieuw gebouwde westgevel. Je moet er van houden. De hoofdingang bevindt zich in het zgn. Paradies, een voorhal aan de zuidzijde van het plein. Tegen de zuil tussen de dubbele deuren staat St.-Paulus met het zwaard (waarmee hij onthoofd is). Daardoor je weet dat hij de patroon van de kerk en daarmee van het bisdom is. St.-Paulus is sinds enkele jaren de patroon van de parochie die ontstaan is uit de samenvoeging van de middeleeuwse parochies Groenlo, Eibergen en Neede. Een van de redenen om deze kerkpatroon te kiezen was het feit dat de drie oude parochies tot 1823 tot het bisdom Münster behoorden.
042a_St_Christoforusbeeld_Domkerk_MunsterIn de kerk word je aandacht al snel getrokken door het reusachtige beeld van St.-Christophorus met het kind Jezus op de arm. Hij is de patroonheilige van de reizigers en, dat maakt hem voor onze regio weer interessant, de voorreformatorische kerkpatroon van Geesteren bij Borculo. Dat komt in deze kerk met haar vele toeristen wel goed uit. In zijn hand een tak die wel eens echt kon zijn. Ook binnenin is de kerk romaans. In de kerk barst het van de familienamen en wapenschilden (o.a. Bevervoorde) die ook in de Achterhoek niet onbekend zijn. Het meest imposant zijn de epitafen ((graf)monumenten) die enkele vorstbisschoppen voor zichzelf in de kerk hebben laten plaatsen. Vooral dat van Christoph Bernhard von Galen alias Bommenberend (1606-1678) in één van de koorkapellen, naast de grafkapel van zijn verre verwant kardinaal Clemens August von Galen (1878-1946), die door zijn verzet tegen het Naziregime de bijnaam Leeuw van Münster kreeg. Bommenberend interesseert ons wat meer: hij was het die zich na zijn keuze tot vorstbisschop nadrukkelijk Herr zu Borckeloh liet noemen.

Epitaaf_CB_von_Galen_Domker
Het beeld van Bommenberend op het epitaaf. Hij heeft zijn hoofd afgewend van het kruisbeeld om de bezoeker ook na honderden jaren nog streng aan te kunnen kijken.

De terugvoering van de Heerlijkheid in het vorstbisdom Münster maakte hij tot hoofdonderwerp van zijn buitenlandse politieke programma. Tot de opheffing van het Stift Münster in 1803 noemden alle vorstbisschoppen zich Heer van Borculo. Men vindt het in steen gehouwen op de epitafen terug, samen met het Borculose wapen dat vaak tot twee keer toe op vorstbisschoppelijke wapens en zegels is afgebeeld. De Domkerk is een ontmoeting met een verleden van de Heerlijkheid Borculo dat in Borculo zelf lang niet zo nadrukkelijk aanwezig is. In die zin is een bezoek aan Münster en aan de Domkerk in het bijzonder ook een pelgrimage naar de geschiedenis van Stad en Heerlijkheid Borculo.
Vanaf de koorzijde van de Dom is het nog geen vijf minuten lopen naar de Lambertikerk, de enige van de oude kerken met een hoge spits.

051_Kooien_Wederdopers_Lambertikerk_Munster

De kerk is beroemd vanwege deze bijzondere spits, maar ook vanwege de drie kooien die aan de toren hangen. Daarin werden eens de leiders van de Wederdopersrijk (1534-1536) opgehangen na hun terechtstelling. Aangrenzend is de drukke Prinzipalmarkt met het beroemde Rathaus, waarin de Vrede van Münster in 1648 zijn beslag kreeg. Met deze Vrede kreeg de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden internationaal erkenning. De arcaden (bogengalerijen) aan weerszijden van de Prinzipalmarkt zijn indrukwekkend. De gevels van de huizen zijn na de oorlog allemaal nieuw gebouwd maar in historische stijl. Naar de beste Duitse traditie gebeurde dat in een strakke stijl.

Wie genoeg heeft van historisch Münster kan een bezoek brengen aan het eveneens in het centrum gelegen Kunstmuseum Pablo Picasso Münster, waar naast wisselende tentoonstellingen van werk van deze schilder, momenteel (4 mei – 1 september 2013) een erg interessante tentoonstelling te zien is van het werk van de Franse fotograaf Willy Ronis (1910-2009).

Bennie te Vaarwerk

Sacramentsdag, protestanten en de Zwillbrockse beeldzuilen

Beeldzuil Zwilbrock, 1725
Beeldzuil Zwilbrock, 1725

Binnenkort (de donderdag in de tweede week na Pinksteren) is het weer Sacramentsdag. In Nordrhein-Westfalen is het nog altijd een feestdag en dus files in Nederland. Ook in Zwilbrock (Zwilbroek), bij Eibergen-Groenlo over de grens, was het ooit een feest van belang, misschien nog wel meer voor de Nederlandse katholieken, die in eigen land geen openbare processies mochten houden, dan voor de lokale bevolking. De Eibergse predikant-dichter Willem Sluiter (1627-1673) bracht in 1670 een bezoek aan de Zwilbrockse Sacramentsprocessie en schreef er een scherp gedicht over,  Paapsche Sacraments-dag, dat overigens pas in 1701 voor het eerst werd gepubliceerd. Al eerder, in 1669, had hij zijn Lof der heilige maagt Maria gepubliceerd. Dat was een betrekkelijk mild gedicht, dat daarom in zijn eigen protestantse kringen met de nodige kritiek werd ontvangen. In Paapsche Sacraments-dag zien kenners dan ook een reactie op zijn te milde houding op de katholieke Mariaverering. Sluiters gedichten genoten in de 17de, 18de en 19de eeuw een grote populariteit. Waarschijnlijk was zijn werk ook bij de paters van het Franciscanerklooster in Zwillbrock bekend. Bij de toegang naar het barokkerkje staan twee beeldzuilen, voorzien van 18de eeuwse Nederlandstalige teksten. De eerste kerk was in 1651 gesticht in onontgonnen gebied door Franciscanen uit Bocholt, met sterke steun van de vorstbisschop van Münster, Christoph Bernhard von Galen, en hoofdzakelijk bestemd voor de katholieken in de Heerlijkheid Borculo en de stad Groenlo en omgeving. De huidige barokkerk, met het in 1822 gesloopte klooster, is gebouwd in de eerste helft van de 18de eeuw. Blijkens een inschrift op een van de beeldzuilen, dateren deze uit 1725. Alle activiteiten waren gericht op de Nederlandse katholieken, maar ook op hun gereformeerde plaatsgenoten, wat blijkt uit de teksten op de beeldzuilen. Mogelijk zijn de beeldzuilen een (weliswaar late) reactie op sommige gedichten van  Willem Sluiter. Met name diens Lof der heilige maagt Maria  keerde zich o.a. ook tegen de verering van Mariabeelden.
De Nederlandse teksten in de timpaan (driehoek bovenaan) verwijzen direct naar de opdracht die aan het klooster Zwillbrock verbonden was, namelijk te missioneren in het grensgebied van de Republiek. Bovendien richten ze zich nadrukkelijk tot de gereformeerden. Het gebied van de Heerlijkheid Borculo was in 1616 voor de rooms-katholieke kerk verloren gegaan, inclusief de kerkgebouwen. Na de inname van Groenlo door Frederik Hendrik in 1627 was de situatie voor de achtergebleven katholieken nijpend geworden. Specifiek richten de inschriften zich tot de gereformeerden, die de nadruk op het woord van God leggen en alles wat te maken had met verering van heiligen, beelden- en altaarcultus radicaal uit de kerken verwijderden. De teksten proberen de argwaan van de gereformeerden (calvinisten) over de vermeende katholieke beeldenverering weg te nemen. Op de linkerzuil wordt gezegd dat het beeltenis van de verrezen Heer op het middenpaneel niet Christus zelf is. Daarom moeten geen houten of stenen beelden aanbeden worden, maar moet men bidden tot Christus de Heer alleen. Daar kunnen de protestanten niets op tegen hebben. Het venijn zit hem echter in de tekst op het middenpaneel op de rechterzuil. Teksten die lijken op die van het onderste paneel van de linkerzuil kan men ook vinden op gebedsformulieren en in aflaten die moesten beschermen tegen een plotselinge (subiete) dood. De tekst op het onderste paneel van de rechterzuil richt zich met de woorden ‘verdoolde schapen’ tot de gereformeerden. Want met ‘verdoold’,  wordt niet zozeer verdwaald bedoeld, als wel de van de rechte weg (de katholieke kerk) afgeraakte lieden.
Voor afbeeldingen van beide beeldzuilen, transcripties van de teksten en verdere toelichting en literatuurverwijzing: zie www.heerlijkheidborculo.nl

Samen anders of samen armer? Over noaberschop e.d.

Oud-Achterhoeks Boerenleven het heele jaar rondNu de verzorgingsstaat onder druk staat als gevolg van bezuinigingen en het (neo-)liberale gedachtegoed, wordt de oude ‘noaberschop’ weer van stal gehaald. Het begrip wordt door de ’terugtredende’ overheid gebruikt om de burgers te wijzen op de zorgverplichting die zij hebben voor hun naaste buren. Het naoberschap (zoals het meestal gespeld wordt in publicaties) treedt in de plaats van door de overheid gesubsidieerde zorginstellingen. Ik ga hier niet in op de historische context van de noaberschop. Wie daarover meer wil weten moet maar het in 1927 (en sindsdien vele malen herdrukt) verschenen werk van H.W. Heuvel lezen, Oud-Achterhoeks Boerenleven . Ik wil bij het huidige gebruik alleen maar enkele kanttekeningen plaatsen.
‘Het naoberschap’ zoals de overheid dat nu gebruikt moet voor een deel in het gat treden dat die overheid zelf gecreëerd heeft. Het maakt onderdeel uit van een nieuw zorgstelsel, dat door de burgers zelf georganiseerd moet gaan worden. Wat die overheid intussen vergeet is dat in de tijd dat de ‘naoberplicht’ nog functioneel was, voor de zorg voor zieken en armen heel wat particuliere hulporganisaties waren, die bij de opbouw van de verzorgingsstaat, de ontzuiling en de ontkerkelijking, overbodig werden, soms overgenomen werden door overheden of een andere taak kregen (bijvoorbeeld provisorieën, die een culturele taak kregen) . Nu de overheid zichzelf meer en meer terugtrekt uit het sociale domein blijft er een groot gat over dat nog niet snel opgevuld zal zijn. Geld dat beschikbaar is, wordt verdeeld tussen echte zorg en de zorgaanbieders die helaas winst moeten maken. Dat is wat bijvoorbeeld een gemeente als Berkelland eufemistisch samenvat onder de slogan ‘Samen anders’. Deze gemeente is een ideologische proeftuin van het (neo-)liberale gedachtegoed dat de burger het zelf beter kan en moet organiseren. ‘Berkelland, Rutteland’, vatte De Volkskrant in maart 2011 het gemeentelijke ideologische experiment samen.
Op het platteland werd onder de noaberschop de buurt verstaan: de ‘nöästen'(met de nöäste noodnoaber’ als eerste buur op wie je in nood en bij feesten een beroep deed, hij regelde daarna de zaken met de andere buren) en de (verdere) ‘noabers’, in ieder geval zo veel als nodig waren om je naar het graf te dragen. Een buurschap kon dus uit meerdere buurten bestaan en een buurt kon ook buurschapsgrensoverschrijdend zijn. De plichten en rechten van de nöästen en noabers heetten de ‘noaberplich'(zonder -t). Dit waren min of meer een serie niet-vastgelegde en impliciete afspraken, meestal gemaakt bij huwelijk of ‘intrekkersmoal. Het waren vooral morele verplichtingen. Buurten van nu, op het platteland en in de stad of dorp zijn vooral feestbuurten, want bij ziekte en overlijden treden vooral de zorgorganisaties, mantelzorgers en de begrafenisondernemers in de plaats van de noabers. Hulp en bijstand, bijvoorbeeld bij het doen van boodschappen, komt overal wel voor in bijzondere situaties en is niet alleen voorbehouden aan de oude noaberschoppen. Het hoort min of meer bij een normale omgang tussen buren. Dat zou je de moderne noaberplich kunnen noemen.
Dat de gemeente Berkelland ‘het naoberschap’ naar voren haalde om de liberale ideologie door te drukken, zonder rekening te houden met het feit dat er geen particuliere hulporganisaties meer bestaan is een ontkenning van de taak die de staat, met de gemeenten als lokale of regionale uitvoeringsinstanties, als rechtsopvolger van die particuliere sociale instellingen op zich heeft genomen. Pas daarna komt de ‘noaberplich’ en niet in de plaats van. Samen anders? Nee: samen armer!

Bij de opheffing van de Oudheidkundige Vereniging ‘De Graafschap’

Voorblad Archief, tevens orgaan van de Oudheidkundige Vereniging_De_Graafschap,_Kersmis 1939De Oudheidkundige Vereniging ‘De Graafschap‘, of, zoals zij sinds enkele jaren heette, “Historische Vereniging Achterhoek en Liemers’ (HVAL) is ter ziele, zo lees ik nu pas in een artikel in De Gelderlander van 9 april 2013. Vooral mislukte pogingen een nieuwe secretaris te vinden zouden daaraan debet zijn. Maar de vereniging vergrijsde ook. Zelf heb ik al jaren geleden het lidmaatschap opgezegd, of het zou moeten zijn om het Jaarboek Achterhoek en Liemers. Maar het Jaarboek, opvolger van Archief, met de mooie maar lange ondertitel ’tevens orgaan van de Oudheidkundige Vereniging De Graafschap en van de Meester Hendrik Willem Heuvel Stichting’, is niet echt vernieuwd. Het Jaarboek zou een reden kunnen zijn lid te zijn van de HVAL, maar het was goedkoper om het Jaarboek bij de boekhandel te kopen. De Oudheidkundige Vereniging De Graafschap was in de loop van de jaren een lege huls geworden. Activiteiten werden ondergebracht in stichtingen, waarvan de twee jaar geleden in het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers opgegane Stichting Staring-Instituut wel een van de belangrijkste was. Pogingen met de tijd mee te gaan, onder andere tot uiting komend in de nieuwe naam, zijn eveneens mislukt. Misschien zit hem in de naamswijziging nog wel de belangrijkste reden van de ondergang. Tussen de vele lokale historische verenigingen onderscheidde de HVAL zich niet. Gemiste kans? De Achterhoek is Twente niet. Er bestaat geen ‘Achterhoek-gevoel’. De Achterhoek is historisch gezien een samenraapsel van de Graafschap Zutphen, (delen van) de Liemers en delen van voormalig West-Munsterland (Bredevoort, Borculo). Zutphen, als naamgever van de Graafschap voelt geen historische ‘verantwoordelijkheid’ voor zijn achterland. Doetinchem heeft nooit een rol van betekenis gespeeld in de Graafschap of in de Achterhoek, dus daar ontbreekt het Achterhoek-besef ook. Omgekeerd geldt dat de meeste plaatsen in de Achterhoek ook geen banden voelen met Doetinchem. De Achterhoek mist de eenheid die Twente wel kent, al wordt het beeld in Twente wel vertroebeld door de tegenstelling Enschede – rest van Twente. Een Twente-gevoel, sterk tot uiting komend in het grandioze inhalen van landskampioen FC Twente in 2011, is in de Achterhoek ondenkbaar. Tekenend voor de situatie is dat FC-Twente in de Achterhoek tenminste drie supportersverenigingen telt. En verder heet de belangrijkste weg in de Achterhoek niet voor niets ‘Twente-Route’.
De Oudheidkundige Vereniging ‘De Graafschap’, zoals ik de opgeheven club zal blijven noemen, heeft verzuimd te zoeken naar het gemeenschappelijke en naar het lokaal-overstijgende. Ze wilde een historische vereniging onder historische verenigingen zijn, zich daarvan in niets onderscheidend. En wat meer is: het particulier initiatief is niet meer op regionaal historisch niveau vertegenwoordigd. Terwijl overal in het land de tijdgeest de nadruk legt op een kleine overheid, wordt het behoud van het Achterhoekse cultuur-historische erfgoed door de opheffing nog meer neergelegd bij een overheidsorganisatie, namelijk het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers, dat bovendien door zijn uitgeverspoot het particulier initiatief ook nog eens oneigenlijk beconcurreert.

Bennie te Vaarwerk