Categoriearchief: Gemeente Berkelland

Beleef de Berkellandse Berkelplannen anders of liever niet

In de raadscommissie sociaal van de gemeente Berkelland op 10 oktober a.s. komen twee projecten in Borculo en Eibergen aan de orde in het kader van fase 3 van het toeristisch plan ‘Beleef de Berkel’. Borculo krijgt er een geïmporteerde, dus niet streekeigen, ophaalbrug bij, en in Eibergen wil de gemeente enkele projecten realiseren die al evenmin een relatie hebben met de plaatselijke geschiedenis. Ik doel hierbij op de plannen met betrekking tot het oostelijke deel van de Grotestraat en de aanleg van een ‘landtong’ en brug in de nieuwe Berkel ter hoogte van de aftakking van de oude Berkeltak, die door de gemeente helaas nog steeds ten onrechte ‘oude Ramsbeek’ wordt genoemd.

Kaart van Willem Staring van Eibergen en omgeving, ca. 1845 (Gelders Archief)
Kaart van Willem Staring van Eibergen en omgeving, ca. 1845 (Gelders Archief)

Eibergen is, net als Borculo, een Berkelstadje. De plaats had enige stadsrechten, een eigen stadsbestuur, stadswapen (ook afgebeeld op het oude kerkorgel, dat thans in Westervoort staat), meerdere gilden en een simpele verdedigingsstructuur bestaande uit een stadswal, de Hagen genoemd, mogelijk enkele grachten en hekwerken bij de ingangen.

In de 17de eeuw kwam men het stadje Eibergen binnen ter hoogte van waar nu café-restaurant De Klok staat.
In de 17de eeuw kwam men het stadje Eibergen binnen ter hoogte van waar nu café-restaurant De Klok staat.

In de 17de en 18de eeuw telde de stad zo’n 120 tot 130 huizen die geconcentreerd waren in wat thans het deel van de Grotestraat is, vanaf ‘De Klok’ tot en met het restaurant op de hoek van die straat en de Haaksbergseweg. De stadsingang (geen poort, maar slechts een hek, zoals ook Willem Sluiter al schreef) bij de Klok is ook nu nog waarneembaar. In de 17de eeuw ontwikkelde zich de eerste nieuwe straat, de Nieuwstraat, die later Groenlosestraat en nog weer later J.W. Hagemanstraat werd genoemd. Deze straat liep vanaf de aftakking van de huidige Grotestraat (in de 17de en 18de eeuw de ‘Steenstraat’ genoemd) tot en met de snackbar op de hoek met de Simmelinkstraat. Aan deze straten stonden aanvankelijk boerenhuizen, die zoals gebruikelijk op het platteland en in de dorpen met de deeldeur naar de straatkant gekeerd waren. Bij enkele huizen is dat nog te zien. Eén van de weinige panden in het middendeel van de Grotestraat (ter hoogte van de protestantse kerk) met zulke deeldeuren is twee jaar geleden afgebrand en vervolgens geheel ten onrechte gesloopt. De huizen stonden aan en op elkaar, soms met een smal steegje (Kleine Hagen, Kluiversgang)  of ruimte ertussen (tussen het VVV-kantoor en chocolaterie Hulshof bijv.). In het oostelijk deel van de Grotestraat staan behalve het voormalige gemeentehuis, de villa Smits, het winkelpand van Boenders en het Wapen van Eibergen, geen historische panden meer. Het beruchte ‘gat van Eibergen’ werd rond 1980 opgevuld met een atoomschuilkelder met daarboven winkels. Aan de noordzijde maakten nog weer later de resterende panden plaats voor de uitbreiding van het gemeentehuis, appartementen, kantoren en een horecazaak. Toen het winkelcentrum na de komst van de HEMA naar de toenmalige Hagen (thans Brink) verschoof, verloor de Grotestraat, ooit het deftigste deel van het oude stadje, zijn winkelfuncties. De bouw van het winkelcomplex rond de Kluiversgang sloot wel het gat van Eibergen, maar bezorgde Eibergen tegelijkertijd een wat sombere toegang vanaf Haaksbergen. De winkel op de hoek van de Grotestraat en Kluiversgang werd aan de zijde van de Grotestraat voorzien van een muur, die nog steeds geen fraaie aanblik biedt. Maar de oplossing die het door de gemeente ingehuurde Zwolse bureau heeft bedacht is naar mijn mening geheel uit den boze, om niet te zeggen een gotspe. Het bedacht een plan om de achtergevel (de Grotestraatkant) te transformeren tot “stadsmuur met muurwoningen”. De toch al sombere straatkant wordt er nog onaantrekkelijker door, laat staan dat Eibergen ooit stadsmuren met muurwoningen zou hebben gehad. Iedereen die de lokale geschiedenis een warm hart toedraagt moet zich met hand en tand verzetten tegen dit zo onzalige plan.

Voorpagina van de reactie van het Gelders Genootschap op het concept-structuurplan Eibergen-centrum 1991 (Gelders Genootschap)
Voorpagina van de reactie van het Gelders Genootschap op het concept-structuurplan Eibergen-centrum 1991 (Gelders Genootschap)

In het oudste deel van de Nieuwstraat (nu Hagemanstraat) is recent erg veel gesloopt. Het is te hopen dat er vervangende (en passende!) nieuwbouw komt. De plannen van het Berkellandse gemeentebestuur met de omgeving van de villa Smits beloven ook  niet veel goeds. Historisch gezien was de Grotestraat geheel bebouwd, m.u.v. de omgeving rond de protestantse kerk, want dat terrein was tot 1829 in gebruik als begraafplaats. De neiging om meer open ruimten te creëren in juist het oude stadsdeel van Eibergen is vanuit historisch oogpunt niet verantwoord. Het zou juist van historisch besef getuigen de open ruimten in het oude centrum dicht te bebouwen. Immers, in Eibergen is altijd op loopafstand genoeg ruimte en groen te vinden. In 1991 werd dat bepleit door het Gelders Genootschap in hun reactie op het concept-structuurplan Eibergen-centrum. In zijn nieuwe plannenmakerij zou het huidige gemeentebestuur dat plan weer eens ter inspiratie uit de kast moeten halen.

De Nieuwe Berkel (ca. 1970). Op de achtergrond takt de Oude Berkel (jaren '30 20ste eeuw) af. Rechts daarvan zijn de landtong en de nieuwe brug gepland.
De Nieuwe Berkel (ca. 1970). Op de achtergrond takt de Oude Berkel (jaren ’30 20ste eeuw) af. Rechts daarvan zijn de landtong en de nieuwe brug gepland.

De plannen met betrekking tot de Berkel getuigen ook niet van veel historisch inzicht. Waarom moet er in de Berkel een landtong gelegd worden? Een historische of toeristische reden kan ik niet bedenken. Alleen vanuit waterstaatkundig oogpunt is dat denkbaar als daarmee bedoeld wordt dat er meer water door de oude Berkeltak gaat stromen. Het zou van meer creativiteit getuigen als bijvoorbeeld besloten zou worden er een nieuw vonder te bouwen, dat aansluit bij het vonder dat tot het midden van de jaren ’30 van de 19de eeuw ongeveer ter hoogte van de (latere) Nieuwe Brug (de huidige Berkelbrug in de N18) lag.

In de jaren '30 van de 19de eeuw bouwde J. Bouquié zijn textielfabriek in Mallem aan de noordzijde van de Berkel. Dat was de aanleiding voor Eibergen om voor het eerst een brug over de rivier te bouwen ter vervanging van het vonder dat er toen lag. De bouw was het begin van de aanleg van een nieuwe infrastructuur die later onderdeel van de Twenteroute (N18) zou worden.
In de jaren ’30 van de 19de eeuw bouwde J. Bouquié zijn textielfabriek in Mallem aan de noordzijde van de Berkel. Dat was de aanleiding voor Eibergen om voor het eerst een brug over de rivier te bouwen ter vervanging van het vonder dat er toen lag. De bouw was het begin van de aanleg van een nieuwe infrastructuur die later onderdeel van de Twenteroute (N18) zou worden.

Bennie te Vaarwerk

 

Over de schoonheid van verval: monumenten in Mallem en op ’t Loo

Watertoren Mallem vanaf de Hoge Haarweg
Watertoren Mallem vanaf de Hoge Haarweg

Van de Eibergse buurschappen is Mallem wel de mooiste. In deze ten noorden van de Berkel gelegen buurschap zijn veel monumenten te vinden, waarvan sommige in meer of minder vervallen toestand verkeren. Mallem heeft veel ‘bekende’ monumenten: de Mallemse watermolen met sluis (‘verlaat’) en Muldershuis, erve ’t Vunderink, de in 1935 gebouwde Watertoren hoog op de Mallemse Es, de slotgracht van de voormalige Borculose havezate Mallem en het daar tegenover liggende erve Hofman. Er zijn ook wat minder bekende monumenten te vinden: de voormalige ticheloven Kammeijer aan de Rekkensebinnenweg, restanten van een steenoven van de Heer van Borculo, de Joodse begraafplaats op de Schephorst aan de Berkel, het zondagsschooltje op ’t Loo. Daarnaast zijn er nog veel niet-beschermde monumenten te vinden. De nieuwe natuur rond de Berkel is een aanwinst voor Eibergen en Mallem in het bijzonder. Als over enkele jaren de nieuwe N18 klaar is en de rust terugkeert, wordt Mallem nog veel meer de moeite waard.

't Loo, rechts erve Bartels, daarachter de gerestaureerde monumentale zondagsschool uit 1893 en helemaal achter erve Grijsen of Bisperink.
’t Loo, rechts erve Bartels, daarachter de gerestaureerde monumentale zondagsschool uit 1893 en helemaal achter erve Grijsen of Bisperink.

De onderbuurschap Loo is wel een parel. Het is jammer dat het nooit gelukt is deze buurt de status van beschermd dorpsgezicht te geven.

Al dominee-dichter Willem Sluiter roemde Mallem en zijn inwoners in de zeventiende eeuw: “Mallem, waerdste nagebuuren”,  zo noemde hij hen. Trouw kerkvolk, dat ook. Want men zag de Mallemse banken in de Eibergse kerspelkerk “nimmer leeg”. Van de Eibergse buurschappen was Mallem wel het meest geprotestantiseerd. Geen wonder dat Sluiter wel “met lust van u, o Mallem” kon zingen. Sluiter spelt trouwens de Mallem consequent  met -e. En verderop:

‘k Segg’ het sonder vleijerij,
ge zijt mijne vreugd en kroone.

Veldschuur in Mallem.
Veldschuur in Mallem.

Sluiter noemt in zijn Vreugd- en liefdesangen, waarin hij alle Eibergse buurschappen bezingt, ook de Mallerhaar, een deel van het Mallemse Veld in het noordwesten tegen de grens met Neede/Hoonte, ongeveer waar nu sportpark de Bijenkamp ligt.
In Mallem is veel te zien waaraan je achteloos voorbij zou gaan. Neem deze veldschuur.

Veldschuur in het Zwillbrocker Venn.
Veldschuur in het Zwillbrocker Venn.

En vergelijk die eens met een soortgelijke veldschuur van zandsteen op het Zwillbrocker Venn. Je ziet meteen het verschil tussen het  gründliche Duitse monumentenbeleid en het Nederlandse laissez faire-beleid dat momenteel (soms helaas) opgang vindt.

Erve 't Vunderink in Mallem. Het nu (nog) sterk vervallen goed behoorde ooit tot de goederen van de Heerlijkheid Mallem.
Erve ’t Vunderink in Mallem. Het nu (nog) sterk vervallen goed behoorde ooit tot de goederen van de Heerlijkheid Mallem.

Ook ’t Loo mag zich verheugen in zijn dichterlijke aandacht. In zijn “Aen onze Gemeynte op ’t Loo”, dicht hij o.a. de regels:

En ik wensch, dat gij mocht weten,
hoek ‘k uyt ware liefde sucht
na ’t gehucht,
daer gij zijt soo kleyn geseten.
Zijt gij kleyn en slecht in ’t oog:
‘k Acht u hoog.

Het zondagsschooltje op 't Loo, daterend uit 1893.
Het zondagsschooltje op ’t Loo, daterend uit 1893.

Hij maakt de vergelijking met de stad, die het natuurlijk aflegt tegen de eenvoud en vroomheid op ’t Loo:

Sie ‘k somwijlen ijdelheen
van de steen,
Dan gedenk ik, sonder jokken,
O, die op den Looschen brink
nu weer gink!
Daer sou sulks mij niet verlokken.

’t Loo was en is nog steeds een onderbuurschap of buurt van Mallem, gelegen aan de Berkel. De buurt bestaat uit enkele dichtbij elkaar gelegen rondom een brink gelegen boerderijen, waarvan Grijsen of Bisperink (naar een latere bewoner) wel het belangrijkste erf was.  Op de Brink staat een in 1893 door Bisperink gebouwd zondagsschooltje, dat een gemeentelijk monument is. Het mogelijk van Grijsen afgesplitste erf Könnink staat geheel in het groen. Het is het enige goed onderhouden monumentale erf op ’t Loo en ligt wat terzijde van de Brink geheel in het groen. Andere oude boerderijen zijn geheel in gebruik als stal, maar is de oude bouwtrant nog behouden.

Buurt 't Loo vanaf de Looweg richting Berkel
Buurt ’t Loo vanaf de Looweg richting Berkel

En verder dicht Sluiter:

Sijt doch nimmermeer alsoo
Op het Loo,
als de dorre doode boomen,
die daer op een Brink noch staen,
daer voortaen
vrucht noch blad weer aen wil komen,

 

Maer zijt als een boom geplant
aen de kant
van den Berkel, daer ter sijden
die sijn vrucht en sijn sayzoen
fris en groen,
voortbrengt op bequame tijden.

Groen is ’t Loo inmiddels wel geworden.

De Mallemse fabriek van J.B.P. Bouquié uit 1834.
De Mallemse fabriek van J.B.P. Bouquié uit 1834.

Mallem was ook de buurschap waar de industrialisatie van Eibergen begon. Hier werd in 1834 door de uit Brussel afkomstige Belg Bouquié de eerste textielfabriek gebouwd. Door de afscheiding van België in 1831 werd dat land ook afgesneden van de nederlandse kolonie Indië, die voor de opkomende textielindustrie van groot belang was. De Mallemse Fabriek staat er nog steeds, al zijn alleen de buitenkant en een deel van de kapconstructie nog authentiek. Bouquié overleed plotseling in 1855. Zijn graf (nr. 1) is te vinden op de rooms-katholieke begraafplaats aan de Borculoseweg in Eibergen.

Detail van grafsteen nr. 1 op de r.-k. begraafplaats te Eibergen. De tekst luidt: J.B.P. Bouquié, né a Bruxelles [geboren te Brussel], le 20 aout 1778. Hij overleed op 2 december 1855 te Eibergen. Deze grafsteen is net als de fabriek beslist monumentwaardig.
Detail van grafsteen nr. 1 op de r.-k. begraafplaats te Eibergen. De tekst luidt: J.B.P. Bouquié, né a Bruxelles [geboren te Brussel], le 20 aout 1778. Hij overleed op 2 december 1855 te Eibergen. Deze grafsteen is net als de fabriek beslist monumentwaardig.

De fabriek werd gebouwd nabij een vonder over de Berkel en een doorwaadbare plaats in die rivier, aan de oude weg van Eibergen,  achterlangs de fabriek via ’t Wievenveld in Mallem aansloot op de grote hessenweg van Vreden via Neede naar Münster. Een deel van deze oeroude infrastructuur is nog steeds aanwezig in Mallem. De komst van de textielfabriek was aanleiding tot de bouw van de eerste vaste brug over de Berkel in Eibergen. Tot dan toe was Eibergen per brug alleen bereikbaar over de Stokkersbrug in Olden Eibergen of de brug over de stuw bij de Mallemse Molen. De Nieuwe Brug, zoals die nog steeds heet, werd later een belangrijke brug in de eveneens in de negentiende eeuw aangelegde Twenteroute, de huidige N18. De over twee jaar aan te leggen nieuwe N18 wordt daarmee het belangrijkste infrastructurele werk in bijna twee eeuwen (de spoorlijn niet meegerekend).

Via 't Wievenveld in Mallem sloot verkeer uit Eibergen aan op de oude hessenweg van Vreden over Rekken en Neede naar Deventer.
Via ’t Wievenveld in Mallem sloot verkeer uit Eibergen aan op de oude hessenweg van Vreden over Rekken en Neede naar Deventer.

Een volgend jaar maar eens een routetje uitzetten in dit fraaie gebied op loopafstand van Eibergen. Of wordt het tijd voor een nieuwe Gids voor Eibergen?

Bennie te Vaarwerk

Biografie oud-burgemeester F.J.M. Cappetti

BVoorzijde_boek_Peter_Rutgers_Frans_Cappetti_aug13_webversieiografieën zijn in, las ik afgelopen week in NRC Handelsblad. Vrijdag 6 september 2013 verscheen de lang verwachte biografie van Peter Rutgers over F.J.M. Cappetti, die van 1972 tot mei 1988 burgemeester van Eibergen was. De Eibergse boekhandel moest wachten tot de dag na de presentatie voordat de biografie van deze (in sommige kringen) bijna heilig verklaarde oud-burgemeester in de winkel lag. Vrijdagochtend verscheen in de Twentsche Courant Tubantia een uitgebreid artikel van de hand van Ger Dijkstra (een onder veel lokale politici van de jaren ’80 graag geziene journalist, nu adjunct-hoofdredacteur van TC Tubantia) over dit boek. Het oordeel van Dijkstra, namelijk dat het boek een aanrader is om te lezen, kan ik alleen maar onderschrijven. Om meerdere redenen: De Eibergse politiek in de jaren ’70 en ’80, maar ook over de periode dat Cappetti ‘sous-chef’ van het kabinet van de Commissaris van de Koningin in Gelderland was, een functie die later ook werd bekleed door de huidige burgemeester van Berkelland, H. Bloemen. En als ik me niet vergis, maar dit is speculatief, zouden beiden ook nog wel eens familie van elkaar kunnen zijn via Cappetti’s grootmoeder, die een Bloemen was en in Lichtenvoorde woonde. De beschrijving van de gang van zaken in het Huis der Provincie, zoals Gelderland zijn provinciehuis noemt, is voor iemand die er anno 2013 werkt, nog steeds herkenbaar.
Mijn persoonlijke herinneringen aan Cappetti dateren uit 1986, toen de Historische Kring Eibergen werd opgericht. Johan Baake en ondergetekende, resp. beoogd penningmeester en secretaris, togen daags na een besloten vergadering in een kelder van De Huve naar de burgemeester om hem te informeren over de oprichting. Tot onze verbazing bleek Cappetti al goed geïnformeerd te zijn, want het verslag van die besloten bijeenkomst lag al op zijn bureau. Ik herinner me dat hij in het gesprek de nadruk legde op een kwalitatief goed samengesteld bestuur. Daarbij onderstreepte hij het belang van het voornemen om E.H. Wesselink, de net gepensioneerde MAVO-directeur en schrijver van de Eibergse oorlogsgeschiedenis (die nog moest verschijnen) te vragen om voorzitter van het eerste bestuur te worden.

Het provinciale voorstel voor de grenswijzigingen, 1981. Rode stippellijn: voorgestelde gemeentegrens.
Het provinciale voorstel voor de grenswijzigingen, 1981. Rode stippellijn: voorgestelde gemeentegrens.

Cappetti maakte in 1981 veel indruk met zijn resolute en gelukkig succesvolle optreden tegen het plan van de provincie, ingegeven door het gemeentebestuur van Groenlo (en misschien in mindere mate door dat van Borculo), om tot nogal rigoureuze en tamelijk willekeurige grenscorrecties over te gaan die Groenlo en ook Borculo groter moesten maken. Die willekeurigheid bleek onder meer wel daar uit, dat de provincie de Bolksbeek als grens tussen Neede en Borculo wilde vaststellen, maar daarbij alleen maar Needs grondgebied en inwoners naar Borculo liet overgaan en Gelselaar, dat ten noorden van de Bolksbeek ligt, bij Borculo liet. Neede kreeg een paar hectare Borculoos grondgebied terug zonder inwoners. Wel zou Neede gecompenseerd kunnen worden met een stukje Olden Eibergen ten westen van de toen ook al geprojecteerde A15 (nu N18). Die voorgenomen grenscorrecties wekken, ook nu nog en versterkt door de biografie van Rutgers, de indruk van de provinciale wraakneming op het recalcitrante gemeentebestuur van Eibergen. De langdurige vertraging van de aanleg van deze weg is mede een gevolg van de patstelling tussen provincie, die niet wilde investeren in een gemeente die naar Twente neigde, en de gemeente Eibergen, waar met name Cappetti voorstander was van deelname aan Twente. Niet voor niets stelde de provincie pas miljoenen beschikbaar toen de gemeente Eibergen niet meer bestond.

In 1981 betrok het Eibergse gemeentebestuur alle inwoners in zijn verzet tegen de provinciale plannen.
In 1981 betrok het Eibergse gemeentebestuur alle inwoners in zijn verzet tegen de provinciale plannen.

In mijn herinnering staat burgemeester Cappetti voor integer bestuur (voor zover het dat zijn kan) en voor de integriteit van de gemeente Eibergen. Het boek van Peter Rutgers bevestigt dat naar mijn mening.
Het boek is uitgegeven door het Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers te Doetinchem en de Mr. H.J. Steenbergenstichting. Prijs: 19,50 euro. Het is ook verkrijgbaar bij de plaatselijke boekhandel.

Bennie te Vaarwerk

Samen anders of samen armer? Over noaberschop e.d.

Oud-Achterhoeks Boerenleven het heele jaar rondNu de verzorgingsstaat onder druk staat als gevolg van bezuinigingen en het (neo-)liberale gedachtegoed, wordt de oude ‘noaberschop’ weer van stal gehaald. Het begrip wordt door de ’terugtredende’ overheid gebruikt om de burgers te wijzen op de zorgverplichting die zij hebben voor hun naaste buren. Het naoberschap (zoals het meestal gespeld wordt in publicaties) treedt in de plaats van door de overheid gesubsidieerde zorginstellingen. Ik ga hier niet in op de historische context van de noaberschop. Wie daarover meer wil weten moet maar het in 1927 (en sindsdien vele malen herdrukt) verschenen werk van H.W. Heuvel lezen, Oud-Achterhoeks Boerenleven . Ik wil bij het huidige gebruik alleen maar enkele kanttekeningen plaatsen.
‘Het naoberschap’ zoals de overheid dat nu gebruikt moet voor een deel in het gat treden dat die overheid zelf gecreëerd heeft. Het maakt onderdeel uit van een nieuw zorgstelsel, dat door de burgers zelf georganiseerd moet gaan worden. Wat die overheid intussen vergeet is dat in de tijd dat de ‘naoberplicht’ nog functioneel was, voor de zorg voor zieken en armen heel wat particuliere hulporganisaties waren, die bij de opbouw van de verzorgingsstaat, de ontzuiling en de ontkerkelijking, overbodig werden, soms overgenomen werden door overheden of een andere taak kregen (bijvoorbeeld provisorieën, die een culturele taak kregen) . Nu de overheid zichzelf meer en meer terugtrekt uit het sociale domein blijft er een groot gat over dat nog niet snel opgevuld zal zijn. Geld dat beschikbaar is, wordt verdeeld tussen echte zorg en de zorgaanbieders die helaas winst moeten maken. Dat is wat bijvoorbeeld een gemeente als Berkelland eufemistisch samenvat onder de slogan ‘Samen anders’. Deze gemeente is een ideologische proeftuin van het (neo-)liberale gedachtegoed dat de burger het zelf beter kan en moet organiseren. ‘Berkelland, Rutteland’, vatte De Volkskrant in maart 2011 het gemeentelijke ideologische experiment samen.
Op het platteland werd onder de noaberschop de buurt verstaan: de ‘nöästen'(met de nöäste noodnoaber’ als eerste buur op wie je in nood en bij feesten een beroep deed, hij regelde daarna de zaken met de andere buren) en de (verdere) ‘noabers’, in ieder geval zo veel als nodig waren om je naar het graf te dragen. Een buurschap kon dus uit meerdere buurten bestaan en een buurt kon ook buurschapsgrensoverschrijdend zijn. De plichten en rechten van de nöästen en noabers heetten de ‘noaberplich'(zonder -t). Dit waren min of meer een serie niet-vastgelegde en impliciete afspraken, meestal gemaakt bij huwelijk of ‘intrekkersmoal. Het waren vooral morele verplichtingen. Buurten van nu, op het platteland en in de stad of dorp zijn vooral feestbuurten, want bij ziekte en overlijden treden vooral de zorgorganisaties, mantelzorgers en de begrafenisondernemers in de plaats van de noabers. Hulp en bijstand, bijvoorbeeld bij het doen van boodschappen, komt overal wel voor in bijzondere situaties en is niet alleen voorbehouden aan de oude noaberschoppen. Het hoort min of meer bij een normale omgang tussen buren. Dat zou je de moderne noaberplich kunnen noemen.
Dat de gemeente Berkelland ‘het naoberschap’ naar voren haalde om de liberale ideologie door te drukken, zonder rekening te houden met het feit dat er geen particuliere hulporganisaties meer bestaan is een ontkenning van de taak die de staat, met de gemeenten als lokale of regionale uitvoeringsinstanties, als rechtsopvolger van die particuliere sociale instellingen op zich heeft genomen. Pas daarna komt de ‘noaberplich’ en niet in de plaats van. Samen anders? Nee: samen armer!

Opheffing Erfgoedcommissie Berkelland en intrekking Erfgoedverordening

In de vergadering van de Commissie Ruimte van de gemeente Berkelland van 11 oktober 2012 komt, onder het verhullende agendapunt 13 (‘Bouwverordening Berkelland 2013’) een voorstel aan de orde tot opheffing van de Erfgoedcommissie en intrekking van de Erfgoedverordening. Ervoor in de plaats komt een Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en een nieuwe Bouwverordening Berkelland 2013. De nieuwe commissie CRK is tevens adviescommissie voor welstand en monumentenzorg. Als reden voor de opheffing en intrekking geeft het College op dat de werkwijze van de Erfgoedcommissie niet efficiënt meer is in verhouding tot de personele omvang en tot de adviestaken. De commissie was inderdaad groot, omdat alle heemkundeclubs erin vertegenwoordigd waren. En inderdaad: de inbreng was ook wisselend van kwaliteit. De heemkundigen worden vervangen door één burgerlid, dat waarschijnlijk door de Erfgoedkoepel wordt afgevaardigd. Dit lid kan zich laten bijstaan door (lokale) deskundigen als dat nodig is.
Wie de nieuwe verordening leest, moet de schrik wel om het hart slaan. Monumenten zijn nu ook officieel marginaal geworden en de gemeente doet – overeenkomstig de mode van de tijd – niet meer dan wettelijk verplicht is. De commissie krijgt vooral een passieve taak en weinig mogelijkheden om zelf zaken op de agenda te plaatsen. Omdat deze gemeenteraad steeds blijk heeft gegeven weinig affiniteit te hebben met monumentenzorg, is een commissie die wel van de hoed en de rand weet en bovendien kritisch durft te zijn (ook naar de eigenaren van monumenten toe), van groot belang voor de verdedediging van de belangen van monumenten. De nieuwe verordening wekt de indruk zich vooral op de gebouwen te richten, minder op het landschap en andere cultuurhistorische uitingen. De bemensing van de commissie met afgevaardigden van het Gelders Genootschap is ook een reden tot zorg. Deze organisatie slaagde er maar nauwelijks in om een cultuurhistorische gebiedsbeschrijving te produceren die de toetssteen van de kritiek kan doorstaan. Het is de vraag of het burgerlid in staat is om de lokale en inhoudelijke deskundigheid voldoende in te brengen. In de op te heffen Erfgoedcommissie was naar mijn gevoel sprake van een te grote verbondenheid tussen de gemeenteambtenaren en de afgevaardigden van het Gelders Genootschap, die voor relatieve buitenstaanders, wat de leden van de heemkundekringen zijn, moeilijk te doorbreken was.
Met de sloop van de monumentale voorgevel van voormalig café de Krekel in Eibergen in het achterhoofd, is het voor mij onbegrijpelijk waarom in de nieuwe verordening de sloopbepalingen zijn vervallen. Berkelland lijkt een vrijstaat te worden voor slopers van monumentale panden. De gemeente stond erbij en keek ernaar.
Een laatste punt van zorg is het vervallen van het spreekrecht in de commissie. Gaat dat betekenen dat zowel bezitters van monumenten als belangenverdedigiers monddood worden gemaakt? Slordig vind ik, maar misschien vergis ik mij, dat in bijlage 9 (het reglement op de werkwijze) op meerdere plekken nog verwezen wordt naar de Erfgoedverordening die toch ingetrokken wordt?
Berkelland is de tweede gemeente in de Achterhoek die de erfgoed/monumentencommissie opheft, na Bronckhorst. Op website koketeert de gemeente Berkelland met de monumenten en een landschap waarin het goed toeven is. Monumenten zijn kwetsbaar en verdienen overheidsbescherming, zeg ik Loek Kemming na, die in het septembernummer van Oer (Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers) een commentaar wijdde aan de opheffing van de Monumentencommissie van Bronckhorst. Met de opheffing van de Erfgoedcommissie door Berkelland, maar meer nog met de magere nieuwe verordening en de personele invulling daarvan wordt het fundament onder een verantwoorde gemeentelijke (breed opgevatte) monumentenzorg weggeslagen.

Bennie te Vaarwerk