De Open Monumentendag biedt elk jaar wel de gelegenheid bekende en minder bekende monumenten te bekijken. Meestal bezoek ik monumenten in de eigen gemeente, ook omdat er ook steeds weer nieuwe monumenten opengesteld worden. Helaas waren andere monumenten dit jaar gesloten, zoals Huize de Kamp en de kerktoren in Neede. In Gelselaar stond boerderij Winkels centraal. Met de boeiende verhalen erbij van Arend Heideman, op de deel van de schuur, was dat een goed besteedde middag. Het beschermde dorpsgezicht is zeer beslist ook de moeite waard. Ergens doet Gelselaar mij (in het klein) denken aan een andere Gelderse plaats die ik dit jaar zeer heb leren waarderen, nl. Oosterbeek. Intiem en rustiek als je van de grote weg af bent (van dat laatste heb je in Gelselaar trouwens geen last). Ik heb van het bezoek aan Gelselaar ook maar weer eens gebruik gemaakt om het vlakbij liggende terrein van de havezate Bevervoorde of Jonkeren te bezoeken. Ik moet zeggen dat ik enigszins geschrokken ben van het tamelijk verwaarloosde terrein. De reconstructie behoeft dringend groot onderhoud. (Naschrift 14-09-2015: Herman Wannink berichtte mij dat het onderhoud van het terrein wordt opgepakt)
Het tweede monument dat ik bezocht heb was de Oude Mattheuskerk in Eibergen. Elke keer is daar wel wat nieuws te ontdekken. Nu heb ik vooral de kraagstenen in het torengewelf bekeken. Het betreft vooral (eenvoudige) vrouwenfiguren, wat bij mij het idee deed ontstaan dat het portaal onder de kerktoren kennelijk gebruikt werd om plaatselijke nieuwtjes uit te wisselen. Het is nog steeds moeilijk om aan goede en bruikbare literatuur over bouwsculptuur in een middeleeuwse en bovendien Münsterse kerk als die van Eibergen te komen. In het recent uitgekomen Tijdschrift van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is er een artikel aan gewijd (‘Sprekende stenen. Bouwsculptuur in middeleeuwse kerken’).
Een van de mooiste plekjes van de stad Borculo is het watermolencomplex. Ooit behoorde deze molen tot de vrije (allodiale) bezittingen van de Heren van Borculo. Over de ouderdom van het molencomplex is nog wel veel onduidelijk. H. Hagens[1] meent, dat de molens waarschijnlijk niet veel ouder zullen zijn dan het midden van de 16de eeuw. In een gerechtelijk getuigenverhoor van 7 januari 1601 ‘stylo novo’ wordt aan Johan Kloth, Else Vaecks en Gerdt Wantscher gevraagd of zij konden bevestigen dat de olie- en korenmolens van Borculo als vrije goederen door de Heer van Borculo waren aangekocht van de familie van Keppel (heren van Verwolde)? De verklaring speelde een rol in het proces[2] tegen de vorstbisschop van Münster voor het Hof van Gelderland in 1613. Het was in het belang van de eisende partij, graaf Joost van Limburg en Bronckhorst, beoogd heer van Borculo, om het aantal allodiale goederen zo groot mogelijk te maken, want dan vielen die niet onder de leenband met Münster. De vraag luidde letterlijk:
‘Zum dritten, ob nitt zeugen bewust unnd van ire elteren dick unnd vaken gehortt haben, auch ein gemeinsaem ist gewesenn, dass die oly- unnd korenmollen zu Borkelo freigh synt angekofft van den vonn Keppel, heren zu Verwolde, stedes unnd alle zu zeitt vor vrigh gudt gementlichen geachtet, reputirt unnd gehalten syndt?’
Getuige Johan Kloth, die verklaarde ouder dan 60 jaar te zijn en zeker 52 jaar in Borculo gewoond te hebben, kon de vraag niet beantwoorden.
Getuige Elske Vaeck, die ook verklaarde ouder te zijn dan 60 jaar, was in Borculo geboren en getogen. Zij had van wijlen haar vader, die ouder was geworden dan 80 jaar, gehoord, dat de zuster van graaf Joost, gravin Anna, die in 1528 was gehuwd met Gumprecht van Neuenahr, op haar sterfbed (tussen 1544 en 1553) aan haar broer gezegd had,
‘datt sie van irenn bruhtschatte dem armen zu Borckelo ethwess ahn korn unnd geltt jarlix geven offte machenn woltte. Unnd konde solch koren unnd geldtt nergentt frier legenn dan ihn die koren unnd olymolle als vrigh gutt, darvan die moder unnd broder siegell und breve gegevenn.’
Zou daar de schenking van een rente uit de molen aan de Borculose armen door graaf Joost in 1552 mee te maken hebben? Zij zou haar moeder (gravin Mette van den Bergh, overleden in 1539) en haar broer daarvan bewijsstukken overlegd hebben. Maar die zijn niet bewaard gebleven. De inhoud van deze getuigenis strookt deels ook niet met de feiten.
De laatste getuige, Gertt Wantscherer, verklaarde tussen de 70 en 80 jaar oud te zijn. Hij had slechts ‘mehrmals horen seggen, dass gerortte mollen frigh werenn’.
Met zulke getuigenissen schoot de eiser niet echt op. Maar het is wel duidelijk dat de geschiedenis van de Borculose molens nog wat open eindjes heeft.
Het tot nu toe oudste en ‘harde’ gegeven over de Borculose molens dateert uit 1552, als graaf Joost van Bronckhorst en zijn vrouw, gravin Maria von Hoya en Broickhuesen aan de armen in het gasthuis van Borculo een rente schenken van 32 malder rogge jaarlijks, gaande uit de korenmolen aldaar, en een rente van 16 guldens uit de oliemolen.[3]
Oud of niet, de watermolen speelde een belangrijke rol in de verdediging van de stad aan het eind van de 16de eeuw, toen ook de neutrale Heerlijkheid Borculo te maken kreeg met het strijdtoneel van de Tachtigjarige Oorlog. In 1591 kreeg gerichtsschrijver Gerhardt van Wullen toestemming om bij de molen een huis te bouwen, onder de voorwaarde, dat hij een stenen muur uit het water zou optrekken. Deze muur moest zodanig gebouwd worden, ‘dass men in noithfall darauss scheissenn unnd wehr doen konde´.[4] Het was toch al een jaar waarin het stadsbestuur druk bezig was om van de Münsterse regering toestemming te krijgen tot ‘tymmeren zu schutzunge unnd bevestiginge dess vleckes Borckelo’. Ook andere werken mochten uitgevoerd worden ter versterking van de stad. Ten behoeve van de ‘verbouwinge der stadtporten, hameien unnd slachbomen’ werd hout beschikbaar gesteld.[5] Een volgende vermelding dateert uit 1602. Op 12 oktober van dat jaar werden tussen het stadsbestuur en de Munsterse afgevaardigden besprekingen gevoerd over o.a. het herstel en uitbreiding van de schans binnen de watermolen en de molenstraat. De Munstersen willen een kostenspecificatie zien van de reparatie en willen bovendien dat er een wal met borstwering[6] gemaakt wordt. De straat moet van steen gemaakt worden en ook daarvan moet de stad een kostenspecificatie overleggen.[7]
Uit de heerlijkheidsrekening van 1580-1581 blijkt dat de water- en oliemolen zijn verpacht aan Henrich Stalknecht voor 800 gulden.[8] Dat was een aanzienlijk hoger pachtbedrag dan de Nieuwe Molen in Olden Eibergen, de Groenlose watermolen en de windmolens van Neede en Lichtenvoorde moesten opbrengen. Deze molens waren eveneens Borculose bezittingen. Veel meer wordt er niet over de Borculose molens niet vermeld in deze oudste heerlijkheidsrekening.
Ook in latere jaren brachten de Borculose molens veel meer pacht op dan de andere Heerlijkheidsmolens. De koren- en oliemolen in de stad werden in het midden van de 17de eeuw verpacht voor 1400 daalders of 2100 guldens. Zij was daarmee de belangrijkste molen van de heer van Borculo. In 1658 werd het molencomplex uitgebreid met een vol- en eekmolen, die echter vóór 1845 al weer was verdwenen. De pacht van de ‘water-, koorn-, oly- en eekmoolen’ deed in 1777 nog 1700 gulden.
In 1812 werden enkele Borculose Domeingoederen verkocht, waaronder ook de watermolen. Koper werd C.F. Beins, die de molen in hetzelfde jaar nog doorverkocht aan H. Reerink. Later werd het complex verkocht aan olieslager J. Heukelman. In 1886 werd de oliemolen verkocht aan het pas opgerichte Waterschap van de Berkel. D.H. Schaars, die was gehuwd met een dochter van Heukelman, bouwde in 1881 een chichoreifabriek naast de korenmolen.
In 1921 werd deze verplaatst. In 1924 werd de gemeente Borculo de nieuwe eigenares van de korenmolen. Het Waterschap van de Berkel verkocht in 1957 de oliemolen eveneens aan de gemeente. De laatste korenmulder was Bouwmeester, die na de Tweede Wereldoorlog de produktie op de molen stopzette. Het molencomplex werd in 1971 gerestaureerd. De korenmolen kreeg een functie als restaurant, terwijl de oliemolen ingericht werd als tentoonstellingsruimte. Thans (2015) is er ook een restaurant in gehuisvest. De meest gedetailleerde tekening van de molenwerken is gemaakt door Willem (W.C.A.) Staring omstreeks 1845. De tekening is gepubliceerd door H. Hagens in zijn welbekende boek over de Oost-Nederlandse watermolens en is ook te vinden op deze website.
In de korenmolen bevinden zich twee bijzondere stenen, beide daterend uit de jaren tussen 1683 en 1722. Dat kan afgeleid worden van de namen die erop vermeld staan. Het betreft graaf Wilhelm Frederik van Limburg Stirum (1649-1722), heer van Borculo sedert 1680, en diens vrouw Lucia van Aylva (1660-1722). Het paar huwde in 1683.[9] Hagens[10] vermeldt dat de stenen ‘waarschijnlijk afkomstig’ zijn ‘uit het in 1870 afgebroken kasteel van Borculo. Ik betwijfel dat: het kasteel waar het genoemde echtpaar woonde, was al omstreeks 1770 gesloopt tot op de fundamenten en de kelders na. Het gravenpaar was bovendien te veel in strijd verwikkeld met schuldeisers om nog zelf veel te kunnen verbouwen aan het grote kasteel, laat staan daar (nieuwe) gedenkstenen te plaatsen. Ik meen daarom dat de stenen of omstreeks 1770 zijn verplaatst bij gelegenheid van de sloop van het kasteel, of rechtstreeks geplaatst zijn in de korenmolen. Dat laatste zou dan kunnen duiden op molenbouwactiviteiten in de jaren tussen 1683 en 1722. Hergebruik van bouwmateriaal was overigens zeer gewoon. Dat het gravenpaar zuinig moest zijn blijkt ook wel uit de stenen, die, wat wel waarschijnlijk is, hergebruiksexemplaren zijn en optimaal gebruikt moesten worden om alle namen en titels geplaatst te krijgen. Op beide stenen wordt bovendien (noodgedwongen) veel gebruik gemaakt ligaturen, enige aaneengekoppeld geschreven letters, zoals ‘&’(=et, en) en (in feite) ook de ‘w’ (Engels: double u).
Nu de tekst op de stenen. In de transcriptie, na de foto, heb ik de ligaturen onderstreept. De letters die op de stenen ontbreken en/of niet (meer) leesbaar zijn, zijn tussen schrijvershaken [] toegevoegd. De interpunctie heb is ook van mijn hand. Tenslotte zijn alle letters ‘u ‘, die als ‘v’ gelezen moeten worden, ook als zodanig getranscribeerd:
Steen 1:
Lucia gravinne v.
Limborg ende Bronchors[t],
vrowe tot Stirum,Wis[ch],
Borkelo ende Ghemen,
Erfbannervrow van
Gelderlant, geboorn[e]
Van Aiilva, etc.
Steen 2:
[Fre]deric Wilhelm, grae[f] [tot]
[Lim]borg ende Bronchorst, h[eer]
tot Stirum, Wisch, Borkelo en[de]
[Gh]emen, erfbannerheer van Geld[erland]
[Li]eutenant-admiral van
Frieslant, stad Groningen
ende Ommelanden, etc.
Als u er zin in heeft is het een mooie oefening in oud-schrift, als u dit mooie plekje bezoekt.
Bennie te Vaarwerk
Overige literatuur (niet in de voetnoten genoemd):
H.W. Heuvel, ‘Borculo in de 1e helft der 19e eeuw’, in: Idem, Nagelaten Werk (Enschede 1973), 135-163, i.h.b. 148-149.
A.J. Derking, ‘De toestand van de Borculose watermolen op 1 mei 1642’, in: Kleine Reeks, Verhalen over de geschiedenis van stad en heerlijkheid Borculo, nr. 10 (2004), blz. 43-44
[1] Over deze molen is het meest volledig geschreven door H. Hagens, Molens, Mulders, Meesters. Negen eeuwen watermolens in de Gelderse Achterhoek, Salland en Twente (Almelo, 1978), blz. 122-128. In onderhavig blok zijn enkele niet onbelangrijke ´nieuwe´ gegevens toegevoegd aan de Borculose molengeschiedenis. Tenzij anders vermeld, zijn de gegevens afkomstig uit diens molengeschiedenis.
[2] Gelders Archief, Hof van Gelderland, Civiele processen, inv.nr. 5052/17
[5] ECAL, OA Borculo, inv.nr. 1, Legerboek, fol. 16v.
[6] Een borstwering is een verhoogd gedeelte van een verdedigingsmuur of wal die meestal tot borsthoogte reikt (W.H. Schukking, Vestingwerken in Nederland (Zutphen 1988))
[7] ECAL, OA Borculo, inv.nr. 1, Legerboek, fol. 45-46.
[8] Landesarchiv Nordrhein-Westfalen, Abteilung Westfalen (LANRW-AW), Fürstentum Münster, Landesarchiv, 504, Nr. 7., fol. 75v. De rekening van de heerlijkheid Borculo over 1580-1581 is uitgegeven door de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo als bronnenpublicatie nr. 6 in 2008.
[9] A.P. van Schilfgaarde, De graven van Limburg Stirum in Gelderland en de geschiedenis hunner bezittingen. Eerste stuk. Geschiedenis. Inventaris. (Assen 1961), blz. 80-84.
Oude jaarrekeningen, ik schreef het al eerder, zijn een rijke bron van informatie. In Nordrhein-Westfalen is men zelfs zo ver, dat er dit jaar een studiedag gewijd wordt aan het belang van die rekeningen voor de stads- en dorpsgeschiedenis. In Gelderland mis ik zo’n aanjaagfunctie bij het Gelders Erfgoed. Maar dat terzijde.
De vandaag gepubliceerde bewerking van de rekening van de Heerlijkheid Borculo over 1674 is daarop geen uitzondering. Deze rekening is aanzienlijk korter is dan de rekening van 1580-1581, die in 2008 door de Stichting Stad en Heerlijkheid Borculo als Bronnenpublicatie 6 werd uitgegeven. De rekening over 1674 omvat in de transcriptie slechts 8 tegenover destijds 119 bladzijden. De rekening is naar tegenwoordige maatstaven verre van compleet. Zo worden niet alle inkomsten en uitgaven vermeld. We weten dat de graven van Limburg Stirum voortdurend in geldnood zaten. Dat blijkt ook uit deze rekening, hoewel de schulden niet vermeld worden. We zien wel dat een hele reeks aan pachtgoederen verpand is. De ‘pandheren’ krijgen daarom ook de pacht. Die verpanding betreft de goederen Lubberdinck, Ruller, Holtvooght, Vorckinck, Huijninck, Lerinck, de Hoff te Lintvelde, Velthuijs, Welinck, Aamschot, Weninkmole, Werninck, Hunnelinck, Bleecken, Negberink, Wunnekink, de Hoff te Haerlo, Geerdinck, Bruijninck, Biezebeek, Butz, Poppink, de havezate Borg in Rekken, Meerbeek, Odink en Horst. Ook de Nieuwe Molen op de Berkel in Olden Eibergen is in pand uitgedaan. Dat alles heeft tot gevolg dat Otto van Limburg Stirum, de heer van Borculo ten tijde van de rekening, veel inkomsten moet missen. Het is dan ook geen wonder dat de rentmeester de rekening met een flink tekort moet sluiten. De watermolen van Borculo wordt, zo blijkt, ’ten dienste van de hofholdinge geholden’. Bovendien trekken de Armen van Borculo er elk kwartaal acht molder rogge uit. Honger hoefden die in Borculo niet te lijden. De Needse windmolen was ook in pand uitgegeven. De pacht werd betaald aan de Deventer burgemeester Boekholt, die ook veel andere Borculose goederen in pand had. Hij was een belangrijke crediteur van de heer van Borculo. Overigens, het dure onderhoud van de molen bleef wel voor rekening van de heer.
De inkomsten komen vooral uit de verpachting van landerijen in de omgeving van kasteel en stad: de Hagen, Hambroek, Deugenweerd. Voorts uit belastingheffing (kannenaccijns), tienden, garfpachten en pachtvarkens. Tenslotte uit de Borculose koren- en oliemolens. Opvallend is dat de beide dochters van de heer, Amalia Louise Wilhelmina en Maria Ursula, als ‘zakcent’ de pachten uit het Borculose percelen de Appelhof, de Wildbaan en uit de Hof te Vaarwerck (250 gulden) trokken. Dus ook die inkomsten liep de heer mis. Waar de zoons van leefden, wordt nergens vermeld.
Aan de uitgavenkant vallen vooral de kosten voor (onderhoud van) de molens van Borculo en Neede op, de hofhouding, salarissen (rentmeester: 200 gulden), drank (bij bijna alle gelegenheden), reparaties van bruggen en Avinksluis. Een bijzondere vermelding is de nieuwbouw van een boerderij van vijf gebond (gebinten) op ‘Groote Cormelinck’ (Groot Kormelink) in Olden Eibergen. Het oude huis was afgebrand. De kosten daarvan bedroegen maar liefst 524 gulden en was daarmee de grootste (genoteerde) uitgavenpost dat jaar.
Voor het eerst in lange jaren was de Watertoren op de Mallemse Es in Eibergen weer voor het publiek toegankelijk. Een goed initiatief van PvdA-raadslid Hans Pelle. Hij moet er ongetwijfeld van genoten hebben. En het talrijke publiek ook, al werd het geduld op de proef gesteld. Veertig minuten buiten wachten, 20 minuten binnen en dan eindelijk naar boven. Helaas had Vitens, die deze in 1935 gebouwde Watertoren nog steeds in gebruik heeft, vergeten de buitenkant van de ramen te lappen. Maar ook het weer was niet gunstig voor vergezichten. Anderzijds, wat je niet wil zien (de Borculose blokkendoos van een zuivelfabriek bijvoorbeeld), was wel te zien. Van boven valt nog meer op hoezeer Eibergen in het groen ligt. Van de bebouwde kom, die op een kilometer ligt, zie nagenoeg niets.
Na de Watertoren een bezoek gebracht aan de eveneens in 1935 gebouwde en ingewijde r.-k. St.-Mattheuskerk in Eibergen, waar één van de grootste middeleeuwse beeldenschatten te zien is in een kerk boven de grote rivieren. Ook het in 1975 op de achterwand van het priesterkoor aangebrachte reliëf van de Oostenrijkse kunstenaar J. Pirkner, met voorstellingen uit het Mattheusevangelie, en de glas-in-loodramen van Jos ten Horn zijn beslist de moeite waard. De kerk zelf is een ontwerp van architect Sluimer, die in Gelderland o.m. ook de kerk van Mechgelen bij Gendringen bouwde. Zijn stijl is verwant aan die van de Doetinchemse ‘Paskerk’ en de Enschedese r.-k. St.-Jacobuskerk op de Markt, beide gebouwd door architect Valk.
Archiefonderzoekers, zeker zij die oude archieven gebruiken, kennen ze wel: de bijvoorbeeld ten behoeve van de boekbinding of voor versterking van een band van een boek gebruikte snippers van meestal perkamenten stukken. Soms werden zelfs (bijna) complete perkamenten archiefstukken als omslag voor een boek of een register passend gemaakt en hergebruikt. Dat was bijvoorbeeld het geval met het charter (dit is een akte op perkament voorzien van zegel(s) ter bekrachtiging) dat ik onlangs ter inzage kreeg van Anton en Ria Hoeks op ‘Reirinck‘ in Zwolle bij Groenlo.
De hoeken van het perkament en de dubbelgevouwen onderkant, waarin het zegel bevestigd was (in vaktermen de ‘pliek’ genoemd), waren er van afgesneden of afgeknipt. Daardoor ontbraken het zegel en is ook de datum weggevallen. De volgende vraag was of de inhoud van het charter iets te maken had met de geschiedenis van de historische herberg-bierbrouwerij het ‘Reirinck’ in Zwolle bij Groenlo. Want het archiefstuk bevond zich in het archief van dit belangrijke Zwolse goed. Het leidde tot voor kort een tweede leven als omslag van een boek. In de akte dragen de echtelieden jonker Pieter Muijlert en Maria van Langen het vierde deel van hun recht op de grove en smalle Leestense tiend in het kerspel Warnsveld over aan Goschwijn van Lauwick, drost van Bredevoort. Een (familie)relatie met ’t Reirinck heb ik niet kunnen vinden. Wel is de akte te dateren op de jaren tussen 1602 en 1634 op grond van de vermelding van de naam van de scholtus van Zutphen, Burchartz van Westerholt tot Hackfurtt, die als zodanig in die jaren in andere bronnen vermeld wordt. Het is goed denkbaar dat een exacte datering gevonden kan worden als de protocollen van het Zutphense gericht bewaard zijn gebleven. Daarin kan een afschrift of een minuut van dit charter opgenomen zijn.
In een register uit 1572 betreffende de St.-Annavicarie in de kerk van Eibergen, bevindt zich een opgave van de goederen die tot die vicarie (altaarstichting) behoord hebben. Daarin wordt melding gemaakt van de lotgevallen van het Eibergse misboek, dat door de schoolmeester versneden was: ‘dat misseboeck ys versnedden durch unsen schoelmeysteren’. Het is de tijd van de kerkhervorming, de Beeldenstorm is nog maar net achter de rug en, hoewel de Heerlijkheid Borculo nog Münsters en formeel katholiek zou moeten zijn, is uit deze passage wel af te leiden dat het rooms-katholicisme niet meer gepraktiseerd werd. De vrouwe van Borculo, gravin-weduwe Maria von Hoya was zonder twijfel Luthers gezind. In de kerken van de Heerlijkheid Borculo werd hoogstwaarschijnlijk het lutheranisme gepraktiseerd, overigens met goedkeuring van de Münsterse regering, die zelf ook niet erg standvastig was in geloofszaken.
Waarom zou een schoolmeester het misboek versnijden? Omdat het niet meer gebruikt werd? Hergebruik van de snippers voor andere doeleinden? Dat is denkbaar.
Ik ken twee Eibergse registers waarin snippers van perkamenten stukken verwerkt zijn ten behoeve van de versterking van de boekband. Dat betreft het markenboek van Mallem, dat in de tweede helft van de 16de eeuw is aangelegd, en het protocol van de hof te Vaarwerk, dat begint in 1602. Dat wil overigens nog niet zeggen dat de snippers uit het Eibergse misboek afkomstig zijn. Nader onderzoek door vakspecialisten moet dat uitwijzen.